Zwangerschap: de vrouwelijke geslachtsorganen

De geslachtsorganen zijn die delen van het lichaam die voor de voortplanting van de soort dienen. De geslachtsorganen betreffen niet alleen de zichtbare geslachtsdelen (de penis en scrotum bij de man en de vulva bij de vrouw), maar ook de onzichtbare interne geslachtsorganen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de inwendige en uitwendige geslachtsorganen. Bij de vrouw zijn de inwendige geslachtsorganen onder andere de vagina, eierstokken en de baarmoeder.

Vrouwelijke geslachtsorganen
Bij de vrouwelijke geslachtsorganen (genitaliën) wordt onderscheid gemaakt tussen inwendige en uitwendige geslachtsorganen. De inwendige geslachtsorganen bevinden zich in het kleine bekken; het zijn: de eierstokken, de eileiders, de baarmoeder en de schede. In de schaamstreek van de vrouw bevinden zich de uitwendige geslachtsorganen. Dit zijn de grote en de kleine schaamlippen, de venusheuvel, de kittelaar en de voorhof.

Eicelontwikkeling
In de eierstokken (ovaria) vindt de ontwikkeling plaats van de eicellen (oöcyten). Eicelontwikkeling (oögenese) is een zeer langdurig proces. In de eerste maanden van de ontwikkeling voor de geboorte vindt het begin van dit proces al plaats. De oerkiemcellen migreren vanuit de wand van de dooierzak naar de zich ontwikkelende ovaria. Aan het einde van de vierde week komen zij hier aan, dan ontwikkelen ze zich tot kiemcellen (oögoniën). In de daarop volgende maanden gaan de ongeveer 1500 kiemcellen zich mitotisch delen. In de vijfde maand bereikt het aantal kiemcellen een maximum van ongeveer zes miljoen. In de voortgaande ontwikkeling gaan echter steeds meer cellen ten gronde. Er zijn nog een half tot twee miljoen cellen over bij de geboorte. Deze cellen zijn groter dan de kiemcellen en zijn begonnen aan het eerste stadium van de meiose I. Ze worden de primaire kiemcellen genoemd, ze bevinden zich in de schorslaag van de ovaria en zijn omgeven door een laag andere cellen. De primaire kiemcel samen met de laag cellen wordt het primaire follikel genoemd.

Puberteit
De primaire kiemcellen verkeren in rust van de geboorte tot de puberteit. De meiose I is nog in het eerste stadium tot stilstand gekomen. Wel gaan voortdurend cellen en daarmee follikels ten gronde, zodat er aan het begin van de puberteit nog ongeveer 40.000 over zijn. De omringende laag cellen ontwikkelt zich wel verder en er ontstaan daardoor geleidelijk aan meer cellagen.

Ovulatie
Follikels kunnen in eierstokken rijpen vanaf de puberteit tot aan de overgangsjaren (± 50 jaar). Er ontstaat een holte gevuld met vocht in een rijpende follikel. In de toekomstige eicel komt ondertussen de ontwikkeling op gang. Er is sprake van een eisprong (ovulatie) wanneer de follikel openbarst en de eicel wordt uitgestoten. Dit komt omdat wanneer de follikel rijp is, hij buiten de eierstok uitpuilt. De follikel neemt dan erg veel vocht op, waardoor ze openbarst en de eicel wordt uitgestoten.
Gemiddeld een maal in de vier weken vindt ovulatie plaats, en dan meestal afwisselend in een van beide eierstokken. De eicel die vrijkomt uit de follikel wordt opgevangen door het trechtervormige uiteinde van de eileider. Het follikelweefsel dat in de eierstok achterblijft wordt het gele lichaam genoemd. Als een eicel niet bevrucht wordt blijft hij hoogstens 12 uur in leven. De eicel wordt afgebroken als er geen bevruchting heeft plaatsgevonden. De resten van de eicel worden door de cellen van de wand van de eileiders opgenomen.

Bronnen:
William J. Larsen, Human Embryology, Churchill Livingstone (2001), Philadelphia