Medicijnen bij diabetes mellitus (suikerziekte)

Naast een gezonde leefstijl (voldoende beweging, verantwoorde voeding en stoppen met roken) kunnen medicijnen nodig zijn in de behandeling van diabetes mellitus type 2. Bij diabetes mellitus type 1 zijn altijd medicijnen nodig. Bij diabetes mellitus type 1 is insuline nodig om de bloedglucosespiegel (bloedsuiker) te laten dalen. Bij diabetes mellitus type 2 (ook wel onterecht ouderdomssuiker genoemd) wordt vaak gestart met orale medicatie om de bloedglucosespiegel te laten dalen. Metformine, sulfonylureumderivaten (SU’s), thiazolidinedionen (TZD’s), meglitiniden, alfa-glucosidaseremmers en dipeptylpeptidase-4 remmer (DPP-4-remmers) en GLP-1-analogen zijn orale medicatie. Helpen deze orale medicijnen onvoldoende om de bloedglucosespiegel te normaliseren, dan wordt ook bij diabetes mellitus type 2 gestart met insuline.

Orale medicatie bij diabetes mellitus

Diabetes mellitus type 1 kan niet behandeld worden met orale medicatie. Alleen diabetes mellitus type 2 kan behandeld worden met orale medicatie. De orale medicijnen die bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 ingezet kunnen worden zijn metformine, sulfonylureumderivaten (SU’s), thiazolidinedionen (TZD’s), meglitiniden, alfa-glucosidaseremmers en dipeptylpeptidase-4 remmer (DPP-4-remmers) en GLP-1-analogen. Van ieder medicijn wordt kort de werking en de bijwerkingen beschreven.

Metformine of biguanides. Metformine (glucophage) is het eerste medicijn wat wordt ingezet in de behandeling van diabetes mellitus type 2. Metformine remt de productie van glucose (gluconeogenese) door de lever. Ook maakt metformine de cellen van het lichaam gevoeliger voor insuline, waardoor ze makkelijker glucose uit het bloed halen. Verder heeft metformine een positieve invloed op de conditie van de bloedvaten. Ook maakt metformine gewichtsbehoud wat makkelijker. Soms hebben mensen die metformine als medicijn gebruiken last van darmklachten en misselijkheid.

Sulfonylureumderivaten (SU’s). Sulfonylureumderivaten (glicazide, tolbutamide en glimepiride) stimuleren de pancreas (alvleesklier) om meer insuline aan te maken en af te geven. Ook wordt de insulinegevoeligheid van de cellen gestimuleerd, waardoor de cellen makkelijker glucose opnemen. Doordat er meer insuline wordt gemaakt neemt de kans op het ontwikkelen van overgewicht toe. Insuline is een anabool hormoon wat namelijk de vetopbouw stimuleert. Ook kunnen de hogere insulinespiegels een hypoglykemie veroorzaken.

Thiazolidinedionen (TZD’s). Thiazolidinedionen (rosiglitazon en pioglitazon) stimuleren de insulinegevoeligheid van de weefsels (lever, spier- en vetweefsel). Doordat de lever insulinegevoeliger wordt, geeft deze minder glucose aan het bloed. Verder nemen de spieren en vetweefsel meer glucose uit het bloed op. Beide effecten zorgen voor een daling van de bloedglucosespiegel. TZD’s zijn niet geschikt voor mensen met hart- of leverproblemen. Rosiglitazon is sinds 2010 niet meer in Nederland verkrijgbaar. Bijwerkingen zijn het vasthouden van vocht en gewichtstoename.

Meglitiniden. Meglitiniden (Repaglinide) worden vaak niet gebruikt in de behandeling van diabetes mellitus. De werking van meglitiniden lijkt op SU’s en TZD’s. Meglitiniden werken echter kort en intensief en worden om deze reden kort voor een maaltijd ingenomen.

Alfa-glucosidaseremmers. Alfa-glucosidaseremmers (acarbose) remt de opname van koolhydraten door de dunne darm. Hierdoor komt de glucose uit de dunne darm minder snel in het bloed. Hierdoor stijgt de bloedglucosespiegel minder snel. Bijwerkingen zijn maagdarmklachten zoals diarree en winderigheid. Wanneer mensen die acarbose gebruiken een hypoglykemie krijgen, moeten zij glucosetabletten innemen.

Dipeptylpeptidase-4 remmer (DPP-4-remmers) en GLP-1-analogen. Zodra voedsel de dunne darm bereikt, maakt de dunne darm hormonen aan. Deze hormonen worden incretines genoemd. Incretines stimuleren de pancreas om insuline aan te maken en remmen de glucoseproductie en -afgifte door de lever. Enzymen in de darm breken incretines af. Een van die enzymen is DPP-4. Wanneer de werking van DPP-4 wordt geremd door DPP-4 remmers (sitagliptine en vildagliptine), worden de incretines minder snel afgebroken en zijn ze langer werkzaam. DPP-4 remmers kunnen verstopping, hoofdpijn, een lage bloedglucosespiegel en duizeligheid als bijwerkingen hebben.

Insuline en diabetes mellitus

De alvleesklier maakt als reactie op een hoge bloedglucosespiegel insuline aan. Insuline stimuleert de opname van glucose uit het bloed door de lichaamscellen. Wanneer orale medicatie onvoldoende helpt om de bloedglucosespiegel te normaliseren, wordt insuline gespoten. Bij pati�nten met diabetes mellitus type 1 is altijd insuline nodig om de bloedglucosespiegel te verlagen. Insuline bestaat in verschillende vormen. De verschillende vormen insuline zijn ultrakortwerkend (Humalog en Novorapid; werkt bijna direct, maar niet langdurig), kortwerkend (Velosulin, Actrapid, Insuman rapid, Humulin regular, Insuman infusat; werkt binnen 30 minuten, is na ongeveer 8 uur uitgewerkt), middellangwerkend (Insuman basal, Humuline, Insulatard, NPH; werkt ruim 12 uur), langwerkend (Levemir en Lantus; werkt 24 uur) en combinatiepreparaten. Voor mensen met regelmatig een nachtelijke hypoglykemie, mensen met onregelmatig werk, mensen die niet goed in te stellen zijn, zwangeren of vrouwen met een zwangerschapswens bestaat er de mogelijkheid om een onderhuidse insulinepomp te gebruiken. Bijwerkingen van het gebruik van insuline zijn hypoglykemieen en gewichtstoename.

Bronnen:

NHG Standaard Diabetes mellitus type 2

www.diabetesfonds.nl

www.vumc.nl

www.fk.cvz.nl