Effecten van sport en bewegen op het lichaam

Inspanning (bewegen; sporten) betekent een mogelijke verstoring van de humane homeostase in het algemeen en het spierhomeostase in het bijzonder. De mogelijke verstoring die kan optreden ten gevolge van inspanning is afhankelijk van de inspanningsintensiteit, de duur van inspanning, de getraindheid, het geslacht, de leeftijd en de voedingstoestand.

Maximale aerobe inspanning (VO2max) en submaximale aerobe inspanning

Maximale aerobe inspanning is die mate van inspanning waarbij de zuurstofopname maximaal is en waarbij door een toenemende intensiteit de zuurstofopname niet verder stijgt. De maximale aerobe inspanningscapaciteit is te meten met een maximale inspanningstest, zoals de Conconitest. Bij de Conconitest wordt bij toenemende inspanningsintensiteit de zuurstofopname  gemeten. De maximale zuurstofopname is een indicatie voor aeroob uithoudingsvermogen. Hoe groter de maximale zuurstofopname hoe groter het aerobe uithoudingsvermogen. Leeftijd, geslacht en getraindheid spelen een belangrijke rol op de maximale zuurstofopname. Mannen hebben doorgaans per kilogram lichaamsgewicht en totaal gewicht een grotere zuurstofopnamecapaciteit. Doorgaans stijgt de maximale zuurstofopnamecapaciteit tot het twintigste levensjaar. Na het twintigste levensjaar daalt deze gestaag. Door intensieve duurtraining kan de zuurstofopnamecapaciteit met wel 50% toenemen. Training kan dus de gevolgen van veroudering op het aerobe vermogen verminderen.

Submaximale aerobe inspanning

Submaximale aerobe inspanning wordt uitgedrukt als een percentage van de VO2max. Hoe hoger het percentage van de VO2max waarop men inspant des te hoger de inspanningsintensiteit. Door training stijgt de VO2max. Dit betekent dat na training een absolute inspanningsintensiteit een lager percentage is van de VO2max. Bv voor training is de VO2max 3 liter. Na training is deze 5 liter. Stel voor training wordt getraind op 2 liter; dat is 66% (2 liter gedeeld door 3 liter). Stel na training wordt ook getraind op 2 liter dit is dan op 40% van de VO2max (2 liter gedeeld door 5 liter). Zowel voor als na training is het zuurstofgebruik en dus het energiegebruik hetzelfde. Voor training is de intensiteit echter hoger.

Door regelmatig in te spannen treden er een aantal fysiologische aanpassingen op die een hogere VO2max tot gevolg hebben:

  • Een groter hartminuutvolume (=hoeveelheid bloed die het hart per minuut weg pompt); door een groter slagvolume. De linker harthelft wordt groter. Per slag wordt er dus meer bloed rondgepompt. Dit is ook de reden voor een lagere hartslag in rust.
  • Meer bloedplasma en meer rode bloedlichaampjes (RBC, erytrocyten). Relatief stijgt het bloedplasma meer dan het aantal RBC.
  • Meer bloedvaten in de getrainde spier. De capillaire dichtheid in de getrainde spier neemt toe. Deze aanpassing vergemakkelijkt de uitwisseling van zuurstof vanuit het bloed naar de spier en de uitwisseling van koolstofdioxide en lactaat vanuit de spier naar het bloed.
  • Meer mitochondrieen, grotere mitochondrieen en beter geplooide mitochondrieen. Hierdoor is de zuurstofopname van de spier groter en kan de spier makkelijker vetten verbranden. De spier heeft nu een groter vermogen om met zuurstof koolhydraten en vetten in bruikbare energie (ATP) om te zetten.
  • Meer GLUT-4 eiwitten. De GLUT-4 eiwitten zijn verantwoordelijk voor het transporteren van glucose vanuit het bloed in de spier. Deze GLUT-4-eiwitten reageren op insuline. Na training is er minder insuline nodig om meer GLUT-4-eiwitten naar het spiermembraan te krijgen.
  • Na training zijn de type II spiervezels (witte spiervezels of Fast Twitch spiervezels) beter in het aeroob vrijmaken van energie. Type II spiervezels zijn goed in het anaeroob met de glycogenolyse energie vrijmaken. Type I spiervezels (rode spievezels of Slow Twitch spiervezels) zijn goed in het met zuurstof energie vrijmaken. Door de aanwezigheid van capillairen en myoglobine hebben de deze vezels een rood uiterlijk.  Door intensieve duurtraining worden de type II spiervezels gerecruteerd en worden meer aeroob. Dit komt omdat deze spiervezels meer mitochondrieen, grotere mitochondrieen en beter geplooide mitochondrieen krijgen.

Bronnen:

Van Loon L. The effects of exercise and nutrition on muscle fuel selection. (2001) thesis, Datawyse, Universitaire Pers Maastricht

McArdle WD, FI Katch and VL Katch. Exercise Physiology: energy, nutrition and human performance. (1991) Philadelphia: Lea & Febiger

Hargreaves M. Exercise Metabolism. (1995) Human Kinetics Publishers, Inc, United Kingdom, Leeds