De wand van alle bloedvaten is rekbaar. Door deze rekbaarheid van de bloedvatwand kunnen de arteriën de systole goed verwerken en ervoor zorgen dat er een gelijkmatige bloedstroom in de achterliggende bloedvaten ontstaat. De bloedvatwand van venen kan nog meer uitrekken, dan de bloedvatwand van arteriën. Door deze rekbaarheid van de bloedvatwand van venen zorgt een kleine toename van tensie in het veneuze systeem dat er meer bloed in de venen kan worden opgeslagen. Het veneuze systeem voorziet op deze manier in de veneuze reserve.
De rekbaarheid van bloedvat, oftewel vasculaire rekbaarheid wordt uitgedrukt als de toename van bloedvolume in een bloedvat voor elke mm Hg tensiestijging in datzelfde bloedvat; in formule:
- Vasculaire rekbaarheid=toename in bloedvolume/(toename in tensie in mm Hg x aanvankelijk bloedvolume)
De wanden van arteriën zijn door de dikke spierlaag sterker en daardoor 8 keer minder rekbaar, dan de wanden van venen. Dus elke toename in tensie zorgt ervoor dat een vene 8 keer meer bloed kan herbergen, dan een arterie van vergelijkbare omvang. In de longcirculatie zijn de venen even rekbaar als de venen van de systemische circulatie. Echter omdat de tensie in de longcirculatie 6 keer kleiner is, dan in de systemische circulatie, is de vaatwand van de longarteriën ook veel minder gespierd en sterk en daardoor veel rekbaarder, dan de vaatwand van arteriën van de systemische circulatie. De longarteriën zijn 6 keer meer rekbaar, dan de arteriën van de systemische circulatie.
In het bestuderen en begrijpen van de hemodynamica is de vasculaire capaciteit veel belangrijker dan de rekbaarheid van vaatwanden. Vasculaire capaciteit is een maat voor het volume van bloed dat een deel van een bloedvat kan herbergen voor elke mm Hg toename. Vasculaire capaciteit kan worden weergegeven met de volgende formule:
- Vasculaire capaciteit=toename in bloedvolume/toename in tensie
Hoewel vasculaire capaciteit en vasculaire rekbaarheid met elkaar kunnen samenhangen, zijn het niet dezelfde begrippen. Vasculaire capaciteit is namelijk afhankelijk van zowel rekbaarheid van een bloedvat als het volume van een bloedvat. Arteriën van de systemische circulatie hebben een capaciteit die 24 keer zo klein is als de venen van de systemische circulatie. Een systemische arterie heeft namelijk een volume dat 3 keer zo klein is als van een systemische vene en de rekbaarheid van een systemische arterie is 8 keer zo klein als van een systemische vene (3×8=24).
Sympatische prikkeling van bepaalde bloedvaten kan ervoor zorgen dat de bloedvaten contraheren en het vrijgekomen bloed richting het hart stroomt. Hierdoor neemt de tensie toe. Ook kan door sympatische prikkeling van bepaalde bloedvaten bloed vrijkomen dat vervolgens naar andere bloedvaten en weefsels kan stromen. Zoals bijvoorbeeld tijdens fysieke inspanning de bloedvaten van het spijsverteringsstelsel contraheren en het vrijgekomen bloed gebruikt kan worden door de skeletspieren die arbeid leveren.
Bij elke systole stroomt er nieuw bloed door de arteriën. Zouden de arteriën rigide buizen zijn, dan zou bij elke systole het bloed schoksgewijs door arteriën stromen. Door de rekbaarheid van de arteriën wordt echter de systole opgevangen en stroomt het bloed vrij gelijkmatig door de arteriën. Bij gezonde jongvolwassenen is de systolische en diastolische tensie in de aorta respectievelijk 120 en 80 mm Hg, waarbij het verschil in druk, de zogenaamde polsdruk 40 mm Hg is.
Drie factoren beïnvloeden de polsdruk:
- Het slagvolume
- De capaciteit van het arteriële systeem
- Karakteristieken van de ejectiefractie tijdens de systole
Met name de eerste twee factoren zijn belangrijk in het beïnvloeden van de polsdruk. Daarom kan polsdruk bij benadering worden weergegeven met de volgende formule:
- Polsdruk»slagvolume/arteriële capaciteit
Wanneer het slagvolume toeneemt, zal de systolische tensie toenemen, terwijl de diastolische tensie hetzelfde blijft. Als resultaat zal de polsdruk toenemen, wanneer het slagvolume toeneemt.
Wanneer de capaciteit van het arteriële systeem afneemt, zal ook de polsdruk toenemen. Arteriosclerose zorgt ervoor dat de rekbaarheid en daardoor de capaciteit van de arteriën zal afnemen. Arteriosclerose zorgt er dus voor dat de arteriën meer rigide buizen worden en dus de systolische tensie toeneemt in de arteriën.
In aortaklepstenose zal de polsdruk juist afnemen. De doorgang naar de aorta zal namelijk kleiner zijn door de aortaklepstenose. Hierdoor zal er minder bloed in het arteriële systeem stromen. Wanneer de aortaklep het hart niet goed afsluit tijdens de diastole stroomt er tijdens de diastole bloed terug het hart in, waardoor de diastolische tensie kan afnemen tot 0 mm Hg, terwijl de systolische tensie wel normaal is. Ook bij ductus arteriosus zal de polsdruk groter zijn dan normaal. Tijdens de systole stroomt immers veel bloed direct vanuit de linker ventrikel in de longslagader, waardoor de systolische druk niet zo hoog zal worden.
Geleiding van de polsdruk
De polsdruk wordt als een golf over de arteriën geleid. De snelheid van geleiding van de polsdruk is sterk afhankelijk van de capaciteit van een arterie. De aorta heeft een grote capaciteit en daarom is de geleidingssnelheid van de polsdruk over de aorta laag; ongeveer 4 meter/seconde. De capaciteit van de grote arteriën is al wat lager en neemt de geleidingssnelheid toe tot ongeveer 8 meter/seconde. De capaciteit van de kleine arteriën is nog kleiner, dientengevolge neemt de geleidingssnelheid tot gemiddeld 20 meter/seconde.
Hoe verder bloed door de achtereenvolgens door de aorta, grote arteriën, kleine arteriën, arteriolen en capillairen stroomt, des te kleiner wordt de polsdruk. In de capillairen is zelfs bijna geen polsdruk meer waar te nemen.
Hall, J.E. (2015). Guyton and Hall Textbook of Medical Physiology. (12th ed.). USA: Saunders Elsevier.