Bloedgroepen, transfusie en transplantatie

Bloed is nodig wanneer mensen veel bloed verliezen. Niet alle bloedgroepen worden geaccepteerd als donorbloed. Dit is afhankelijk van het type antigenen op de oppervlakte van de rode bloedcel. Bij een orgaantransplantatie speelt hetzelfde principe. De antigenen type A en type B kunnen voorkomen op de oppervlakte van rode bloedcellen. Deze antigenen, of agglutinogenen kunnen reacties bij bloedtransfusies veroorzaken. Op basis op het voorkomen van deze agglutinogenen is bloed wel of niet geschikt voor transfusie.

O-A-B bloedtypen

Wanneer noch agglutinogeen type A of B aanwezig is op het oppervlak van de rode bloedcel, wordt het bloed als type O geclassificeerd (eigenlijk type nul). Wanneer alleen agglutinogeen A aanwezig is, wordt het bloed geclassificeerd als type A. Wanneer alleen agglutinogeen B aanwezig is, wordt het bloed geclassificeerd als type B. Wanneer beide agglutinogenen aanwezig zijn, wordt het bloed geclassificeerd als type AB. Wanneer agglutinogeen type A niet voorkomt op de rode bloedcel, vormt het lichaam antilichamen tegen dit type bloed. De antilichamen zijn te vinden in het bloedplasma. Hetzelfde geldt voor agglutinogeen type B en AB. Deze antilichamen worden anti agglutinines genoemd. Type O bloed bevat A en B anti agglutinines. Type AB bloed bevat geen anti agglutinines. Type A, B, O en AB bloed komen respectievelijk 42, 14, 6 en 38 procent bij mensen voor. De agglutinines zijn y-globulines van de IgM en IgG immunoglobuline subklasse. Wanneer bloedtransfusie verkeerd verloopt en anti-A of anti-B plasma agglutinines vermengd wordt met bloed met A of B agglutinogenen, gaat het bloed klonteren. Deze bloedklonters kunnen bloedvaten verstoppen. In sommige gevallen veroorzaken de antilichamen lyse van de rode bloedcellen door de activatie van het complement systeem.

Nierfalen door een verkeerd uitgevoerde bloedtransfusie kan dodelijk zijn. Het overtollig hemoglobine wat vrijkomt uit de afgebroken rode bloedcellen lekt door het glomerulaire membraan in de tubuli. Reabsorptie van water vanuit de tubuli veroorzaakt een verhoging van de hemoglobineconcentratie. Dit veroorzaakt precipitatie en uiteindelijk blokkade van de tubuli.

Rh bloedtypering

Het Rh-systeem is een andere belangrijke factor bij bloedtransfusie. Spontaan voorkomen van agglutinines komt bijna nooit voor. Na blootstelling aan het Rh-antigeen (meestal bij bloedtransfusie of zwangerschap) vormt het lichaam pas Rh-antistoffen. Wanneer iemand Rh-negatief bloed heeft (dus zonder de Rh-antigeen) en Rh-positief bloed ontvangt, worden anti-Rh agglutinines gevormd. Wanneer een Rh-negatief persoon wordt gesensitiseerd wanneer deze veelvuldig wordt blootgesteld aan het Rh-antigeen. Erythroblastosis fetalis is een aandoening van foetussen en pasgeborenen die gekaraktiseerd wordt door een progressieve agglutinatie en vervolgens fagocytose van de rode bloedcellen. Meestal is de moeder Rh-negatief en de vader Rh-positief. De foetus is dan Rh-positief. De moeder vormt dan anti-Rh agglutinines als reactie op het Rh-antigeen. De agglutinines diffunderen door de placenta en in de foetale circulatie en veroorzaken rode bloedcelagglutinatie.

Transplantatie van weefsels en organen

Een autologe transplantatie is een transplantatie van weefsel of orgaan van een deel van het lichaam naar een ander deel van het lichaam. Een syngene transplantatie is een transplantatie van een orgaan tussen twee eeneiige tweelingen. Een allogene transplantatie is een transplantatie tussen twee mensen. Een xenogene transplantatie is een transplantatie tussen twee diersoorten. In het geval van autologe en syngene transplantaties bevatten alle cellen het transplantaat dezelfde antigenen. In het geval van allogene en xenogene transplantaties komen immuunreacties vaak voor. Deze reacties veroorzaken afsterven van de cellen in het transplantaat binnen 1 tot 5 weken, wanneer er geen therapie wordt gegeven tegen deze immuunreactie. Wanneer weefsels deugdelijk worden getypeerd, is een succesvolle transplantatie waarschijnlijk.

Weefseltypering wordt gedaan om het HLA-antigenen-complex te identificeren
De belangrijkste antigenen die afstotingsreacties van een transplantaat veroorzaken, zijn de HLA-antigenen. Er komen zes van deze antigenen voor op de cel. Er bestaan echter wel 150 HLA-antigenen; en dus meer dan een triljoen combinaties. Twee personen (met uitzondering van eeneiige tweelingen) kunnen onmogelijk dezelfde zes HLA-antigenen hebben. De HLA-antigenen komen voor op witte bloedcellen en weefsels. Sommige HLA-antigenen zijn zwak antigeen en is er geen precieze weefseltypering tussen donor en ontvanger nodig. Preventie van afstotingsrecaties kan bereikt worden door het immuunsysteem te onderdrukken door: (1) glucocorticoïde hormoontherapie, (2) stoffen die giftig zijn voor het lymfesysteem zoals azathioprine of (3) cyclosporine. Cyclosporine remt de werking van T-helpercellen.

Bronnen:
JE. Hall, 2006, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology,  Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2007, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2007, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings