Diabetes mellitus (suikerziekte) type 1 en 2 zijn een stofwisselingsziekte (metabole ziekte) waarbij de glucosestofwisseling verstoord is. Bij suikerziekte is er een absoluut (type 1 diabetes), of relatief (type 2 diabetes) tekort aan insuline. Insuline wordt geproduceerd door de pancreas en is verantwoordelijk voor glucose-opname door met name de lever, spieren en vetweefsel, de opbouw van lichaamseiwitten en de opbouw van lichaamsvet. Wanneer glucose de cellen niet in kan, omdat er onvoldoende insuline is, of omdat er sprake is van insulineresistentie, stijgt de bloedglucosespiegel. Een bloedglucosespiegel boven de 8 mmol/L wordt hyperglykemie genoemd. Ongediagnosticeerde diabetes mellitus kenmerkt zich door de symptomen horend bij een hyperglykemie. Veel dorst, vaak en veel plassen, afvallen en extreme honger zijn symptomen van een hyperglykemie.
Insuline en glucagon reguleren de bloedglucosespiegel
Insuline en glucagon zijn twee belangrijke hormonen die de bloedglucosespiegel binnen nauwe grenzen (ongeveer tussen de 3,5 en 8 mmol bloedglucose per liter bloed) houden. Glucagon wordt door de alvleesklier aangemaakt wanneer de bloedglucosespiegel te laag dreigt te worden. Glucagon zorgt voor de afbraak van leverglycogeen (glycogeen is glucosepolymeer) tot glucose en afgifte aan het bloed waardoor de bloedglucosespiegel stijgt.
Insuline zorgt voor de opname van glucose uit de bloedbaan door de cellen, waardoor de bloedglucosespiegel daalt. Daarnaast zorgt insuline voor de opbouw van lichaamseiwitten uit aminozuren en remt het de afbraak van lichaamseiwitten. Ook zorgt insuline voor de opbouw van vet en remt het de afbraak van vet.
Voorkomen van diabetes mellitus type 1 en 2
Er zijn verschillende vormen van diabetes mellitus (suikerziekte). De meest voorkomende vormen van diabetes mellitus zijn type 1 en type 2. Ongeveer 10% van alle mensen met suikerziekte heeft diabetes mellitus type 1. Negentig procent van alle mensen met suikerziekte heeft diabetes mellitus. In Nederland zijn er ongeveer een miljoen mensen met diabetes mellitus.
Insuline en diabetes mellitus
Zoals eerder beschreven speelt insuline een cruciale rol in de bloedglucoseregulatie. Wanneer er geen insuline aanwezig is, of het insuline onvoldoende goed werkt, neemt de bloedglucosespiegel toe en wordt hoger dan 8 mmol/L. Deze situatie wordt hyperglykemie genoemd. Wanneer de bloedglucosespiegel boven de 10 mmol/L uitkomt, wordt de drempelwaarde van de nieren voor glucose overschreden en scheiden de nieren glucose uit met de urine. Deze situatie wordt glucosurie genoemd.
Zoals eerder beschreven zijn er twee hoofdvormen van suikerziekte; type 1 en type 2 diabetes mellitus. Bij type 1 diabetes mellitus maakt de alvleesklier helemaal geen insuline meer aan. Type 1 diabetes ontwikkelt zich vaak tijdens de jeugd, of puberteit en wordt daarom ook wel juveniele diabetes mellitus genoemd.
Bij type 2 diabetes mellitus kan het zijn dat de alvleesklier wel veel insuline maakt, maar de cellen ongevoelig zijn voor insuline. Deze situatie wordt insulineresistentie genoemd. Ook kan het zijn dat de alvleesklier steeds minder insuline gaat maken. Type 2 diabetes mellitus komt veel voor bij inactieve mensen die veel overgewicht hebben. Tachtig tot 90% van de mensen met type 2 diabetes mellitus heeft overgewicht. Veel bewegen kan echter zelfs bij mensen met overgewicht de kans op diabetes mellitus type 2 met 50% verlagen.
Symptomen van diabetes mellitus
Wanneer mensen nog niet weten dat zij diabetes mellitus hebben, is er dus sprake van onvoldoende insuline, waardoor de cellen geen glucose kunnen opnemen en de bloedglucosespiegel oploopt; een situatie die hyperglykemie wordt genoemd. Hyperglykemie heeft een aantal symptomen. Deze symptomen zijn kenmerkend voor nog niet, of slecht behandelde diabetes mellitus. Hieronder worden de symptomen opgesomd horend bij een hyperglykemie:
- Glucosurie (glucose in de urine).
- Polyurie (vaak plassen), doordat de glucose uitgescheiden moet worden met urine, moet er vaker en met grotere hoeveelheden geplast worden.
- Polydipsie (ontzettende dorst), omdat met de urine veel vocht wordt verloren, is er sprake van meer dorst.
- Polyfagie (extreme honger), omdat veel energie in de vorm van glucose het lichaam verlaat, heeft het lichaam onvoldoende energie.
- Afvallen, omdat er veel ongebruikte glucose en dus energie het lichaam verlaat, raakt het lichaam in een negatieve energiebalans en gaat het vet verbranden om aan energie te komen.
- Extreme vermoeidheid, omdat glucose de cellen niet in kan om energie te leveren.
- Vaak infecties en slecht genezende infecties.
- Slecht genezende wondjes.
- Tintelende vingers en tenen en gevoelloosheid.
- Snel geïrriteerd zijn.
- Wazig zien.
Bronnen:
William D. McArdle, Victor L. Katch, & Frank I. Katch (2014) Exercise Physiology, Nutrition, Energy, and Human Performance, LWW Philadelphia