Lucht wordt achtereenvolgens via de trachea, bronchi en bronchiolen naar de longen geleidt. De trachea is de eerste generatie van de luchtwegen waar lucht door heen stroomt. De hoofdbronchi zijn de tweede generatie van de luchtwegen. Lucht passeert doorgaans 20 tot 25 generaties voordat het de alveoli bereikt.
De wand van bronchi en bronchiolen bestaat uit gladde spieren. De wand van de bronchiolen bestaat bijna geheel uit glad spierweefsel, met uitzondering van het uiterste deel van de bronchiolen. Dit deel bevat niet veel glad spierweefsel meer. Veel obstructieve longziekten (COPD) zijn het resultaat van het nauwer worden van de bronchi en bronchiolen. Dit komt vaak door een contractie van het gladde spierweefsel.
De grootste luchtweerstand is in de grote bronchi te vinden. Dit komt omdat lucht zich beter kan verdelen in de kleiner bronchiolen. Bij longziekten spelen de kleine bronchiolen om twee redenen een belangrijke rol voor de luchtweerstand: (1) door de kleine omvang kunnen kleine bronchiolen makkelijk verstopt raken, (2) doordat de kleine bronchiolen relatief veel glad spierweefsel bevat kan het makkelijk contraheren.
Adrenaline en Noradrenaline veroorzaken dilatatie van de luchtwegen. Directe controle van het sympatische zenuwstelsel is zwak, omdat deze vezels alleen het eerste deel van de luchtwegen innerveren. De bronchiolen komen echter middels het bloed in contact met adrenaline en noradrenaline wat door de bijnier wordt gesecerneerd. Met name adrenaline is verantwoordelijk voor dilatatie van de bronchiolen door de sterke stimulatie van B-receptoren.
Het parasympatische zenuwstelsel veroorzaakt contractie de bronchiolen. Een paar zenuwen innerveren vanuit de Nervus Vagus het longparenchym. Deze zenuwen secerneren Acetylcholine, wat matige constrictie van de bronchiolen veroorzaakt. Wanneer een ziekte zoals astma al constrictie veroorzaakt, verergert parasympatische stimulatie de situatie. Het geven van Acetylcholineremmers (zoals Atropine) kan een oplossing zijn.
Mucus van de luchtwegen en cilia en hun functie
Alle luchtwegen worden bevochtigd door een laag slijm (Mucus). De mucus wordt gesecerneerd door kubuscellen in het epitheel. De mucus houdt de luchtwegen vochtig en vangt stofdeeltjes uit de ingeademde lucht op. De mucus wordt middels de trilhaartjes (Cilia) verwijderd. In alle delen van de luchtwegen zijn cilia te vinden. De cilia slaan continue richting de pharynx. Het mucus komt uiteindelijk in de pharynx terecht, waar het doorgeslikt wordt.
Bronnen:
JE. Hall, 2006, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2007, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2007, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings