Dit artikel gaat over de ziekte van Parkinson. De ziekte van Parkinson is een veelvoorkomende, progressieve neurodegeneratieve aandoening van het extra-pyramidale systeem. Dopamine of beter gezegd een gebrek aan dopamine speelt een belangrijke rol bij de ziekte van Parkinson. Wat dit precies inhoudt zal in dit artikel verder besproken worden. Ook wordt ingegaan op de vraag hoe de diagnose ziekte van Parkinson gesteld kan worden en wat de epidemiologie (incidentie en prevalentie) van de ziekte van Parkinson is.
De pathogenese van de ziekte van Parkinson
De pathogenese van een ziekte wil zeggen de oorzaak/ontstaanswijze van een ziekte. De ziekte van Parkinson is een veelvoorkomende, progressieve neurodegeneratieve aandoening van het extra-pyramidale systeem. Het extra-pyramidale systeem bevindt zich in het midden van de grote hersenen en bestaat uit de basale ganglia. De basale ganglia zijn belangrijk voor de regulatie van de motoriek. De ziekte ontstaat door atrofie en depigmentatie van de neuronen in de substantia nigra, dit is een van de basale ganglia. Vervolgens vindt er degeneratie plaats van de dopaminerge nigrostriatale verbindingen. Hierdoor ontstaat een dopaminetekort in het striatum, vooral in het putatum. Dopamine is een neurotransmitter die een belangrijke rol speelt in de basale ganglia bij de regulatie van de motoriek. Er zijn in de hersenen acht dopaminerge circuits aanwezig. Bij de ziekte van Parkinson is vooral het nigrostriatale circuit aangedaan. Dit circuit is erg belangrijk bij de regulatie van de motoriek. Wanneer dit circuit dus niet meer goed functioneert, zoals bij de ziekte van Parkinson het geval is, kunnen verschillende symptomen ontstaan met betrekking tot afwijkingen in de motoriek. Andere structuren kunnen ook aangedaan zijn, namelijk de Locus coeruleus (adrenerg) en de Nucleus innominata (cholinerg).
Oorzaak van de degeneratie is onbekend. Een theorie is dat normale veroudering is een factor die meespeelt. Bij normale veroudering neemt het aantal neuronen in de substantia nigra af (bij verlies van 80% ziet men de eerste symptomen). Het zou kunnen zijn dat mensen met de ziekte van Parkinson vanaf de geboorte een geringer aantal neuronen hebben.
Aanvullend onderzoek bij de ziekte van Parkinson
De ziekte van Parkinson is een klinische diagnose, dit wil zeggen dat er geen specifiek aanvullend onderzoek (nodig) is om de diagnose te stellen. Wanneer men puur naar het klinisch beeld kijkt is de diagnose vaak al te stellen. Er zijn geen specifieke bloed onderzoeken om de ziekte van Parkinson aan te tonen. Wat voor aanvullend onderzoek gedaan wordt is afhankelijk van mogelijke andere oorzaken van het klinisch beeld dan de ziekte van Parkinson. Een aanvullend onderzoek wat bij de ziekte van Parkinson gedaan kan worden is Single photon emission tomography (SPECT). Dit onderzoek maakt zichtbaar of het dopamine-receptordefect in het striatum presynaptisch is (Parkinson) of postsynaptisch (mutlipele systeematrofie). Verder kun je ook nog op proef dopaminerge medicatie geven.
Epidemiologie van de ziekte van Parkinson
Mannen hebben net iets vaker de ziekte van Parkinson vrouwen. Prevalentie varieert van 44 tot 167 per 100.00 per jaar. Incidentie (aantal nieuwe gevallen van een ziekte) ligt tussen de 5 en 25 per 10.000 per jaar. In Nederland is de incidentie 10 per 10.000 en de prevalentie 100-150 per 10.000. Het begin van de 1e verschijnselen van de ziekte van Parkinson is meestal tussen 50 en 70 jaar. Begin van de ziekte voor de leeftijd van 30 is zeldzaam. De frequentie van de aandoening stijgt met de leeftijd (vooral > 65). Het risico op het krijgen van de ziekte is het grootst tussen de 70 en 80 (1 op 1000 krijgt Parkinson). De levensverwachting is ongeveer gelijk aan die van de rest van de bevolking.
Bronnen:
A. Hijdra, Koudstaal, PJ, Roos, RAC, Neurologie (2003), Elsevier gezondheidszorg, Maarssen