Ademhaling; anatomie van het ademhalingsstelsel

De uiteindelijke gaswisseling vindt plaats in de longblaasjes (alveoli). De alveoli maken samen met de trachea (luchtpijp), bronchiën en bronchiolen deel uit van de onderste luchtwegen. De bovenste luchtwegen bestaan uit mondholte, neusholte, strottenhoofd (larynx) en keelholte (pharynx). Elk onderdeel (anatomische structuur) van het ademhalingsstelsel heeft specifieke kenmerken.

Anatomie van de bovenste luchtwegen
De bovenste luchtwegen bestaan uit de mondholte, neusholte, strottenhoofd (larynx) en keelholte (pharynx). De bovenste luchtwegen geleiden de lucht naar de longen waar de daadwerkelijke gaswisseling plaats vindt. De bovenste luchtwegen zijn bekleed met pseudo-meerlagig epitheel (pseudogestratificeerd epitheel). In het pseudo-meerlagig epitheel komen slijmbekercellen, mitotische cellen en trilhaarcellen voor.
De slijmbekercellen produceren slijm waarin stof en bacteriën kunnen blijven hangen. De trilhaarcellen (cilia) vervoeren dit slijm naar de mondholte waar het doorgeslikt kan worden. De mitotische cellen zijn nog in staat om zich te delen. Hieronder wordt dieper ingegaan op specifieke kenmerken van mondholte, neusholte, strottenhoofd (larynx) en keelholte (pharynx).

Specifieke kenmerken van de mondholte
De mondholte wordt aan de bovenzijde begrensd door hard en zacht gehemelte (palatum). Het zacht gehemelte komt aan de achterzijde van de mondholte voor en wordt weer begrensd door de huig (uvula). De uvula sluit de neusholte af op het moment dat er geslikt wordt. Op deze manier komt er geen voedsel in de neusholte terecht komt.

Specifieke kenmerken van de neusholte
De neusholte is eveneens bekleed met pseudo-meerlagig epitheel en bevat drie neusschelpen (concha) en neusharen. Door de neusschelpen wordt de lucht in beweging gebracht. Hierdoor kan de lucht goed verwarmd en bevochtigd worden. De neusharen zorgen ervoor dat vreemde objecten in de neus blijven hangen.

Specifieke kenmerken van het strottenhoofd
In het strottenhoofd bevinden zich de stembanden. De stembanden kunnen de uitgeademde lucht in beweging brengen, waardoor spraak mogelijk is. Ook bevat het strottenhoofd het strotklepje (epiglottis). De epiglottis heeft een vergelijkbare functie als de uvula. De epiglottis sluit de luchtpijp af op het moment van slikken. Op deze manier komt er geen voedsel in de luchtpijp.

Specifieke kenmerken van de keelholte (farynx)
De keelholte maakt zowel deel uit van het ademhalingsstelsel, als het spijsverteringsstelsel. Omdat de voeding slijtage kan veroorzaken, zuur kan zijn en/of pathogenen kan bevatten, is de keelholte met een epitheel bedekt wat hier goed tegen bestand is. Het epitheel van de keelholte wat wordt blootgesteld aan voedsel bestaat uit meerlagig plaveiselepitheel (gestratificeerd plaveiselepitheel).

Anatomie van de onderste luchtwegen
De onderste luchtwegen bestaan uit de luchtpijp (trachea), bronchiën, bronchiolen en longen. Hieronder worden de specifieke kenmerken van de luchtpijp (trachea), bronchiën, bronchiolen en lonblaasjes (alveoli) beschreven.

Specifieke kenmerken van de luchtpijp (trachea)
De trachea is bedekt met pseudo-meerlagig epitheel wat dus ook slijm produceert en trilharen (cilia) bevat. De functie van het slijm en de trilharen is eerder beschreven. De trachea is een buis van ongeveer 10-12 centimeter lang, een diameter van 2-3 centimeter en zit aan de voorzijde van de nek. De luchtpijp wordt open gehouden door hoefijzervormige kraakbeenringen, waarvan de opening van de kraakbeenring aan de achterzijde van de luchtpijp zit. Het punt waar de trachea zich splitst in linker en rechter bronchus wordt de carina genoemd.

Specifieke kenmerken van de bronchiën
De anatomie van de bronchiën lijkt sterk op die van de luchtpijp. Ook de bronchiën zijn bedekt met pseudo-meerlagig epitheel en ze worden open gehouden door kraakbeenringen. In de bronchiën zijn de kraakbeenringen echter geheel gesloten ringen. De twee hoofdbronchiën  vertakken zich in de linker long in 2 lobulaire  en in de rechter long in 3 lobulaire bronchiën. De bronchiën vertakken zich uiteindelijk in bronchiolen.

Specifieke kenmerken van de bronchiolen
De bronchiolen bevatten geen kraakbeenringen. De bronchiolen bevatten wel glad spierweefsel en de bronchiolen zijn bedekt met kubisch epitheel. De bronchioli terminales vervoeren de lucht naar de bronchioli respiratorii. De bronchioli respiratorii vervoeren de lucht naar de longblaasjes (alveoli).

Specifieke kenmerken van de longblaasjes (alveoli)
In de alveoli vindt de daadwerkelijke gaswisseling tussen bloed en lucht plaats. De alveoli worden niet open gehouden door kraakbeenringen, maar scheiden surfactant af die de longblaasjes geopend houden. Het epitheel van de alveoli bestaat uit eenlagig plaveiselepitheel. De alveoli zijn geheel bedekt met capillairen. Door de capillairen stroomt bloed wat koolstofdioxide afgeeft aan de alveoli en wat wordt verzadigd door zuurstof door de alveoli. De wand waarover gaswisseling plaats vindt, is zeer dun. De wand waarover gaswisseling plaats vindt, bestaat uit een laag cellen van het plaveiselepitheel, basaalmembraan en een laag cellen van de endotheelcellen van de capillairen.

Bronnen:

JE. Hall, 2013, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2012, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2012, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings