Weerstand; niet-specifieke afweerreactie

De niet-specifieke afweerreactie is niet gericht tegen een bepaald soort pathogeen (ziekteverwerkker). De niet-specifieke afweer is de aangeboren afweer en is dus al bij de geboorte aanwezig. De niet-specifieke afweer is gericht tegen een groot aantal ziekteverwekkers. Naast de huid, maagzuur, de slijmlaag binnen de verschillende organen en enzymsystemen (complementsysteem), verzorgen ook de granulocyten en monocyten de niet-specifieke afweerreactie. Hieronder wordt verder uitgelegd wat de rol van het complementsysteem en granulocyten, NK-cellen en monocyten is in de niet-specifieke afweerreactie.

Rol van het complementsysteem in de niet-specifieke afweerreactie
Het complementsysteem bestaat uit enzymen die in staat zijn om pathogenen (ziekteverwerkkers) aan te vallen en af te breken. Daarnaast trekt het complementsysteem witte bloedcellen van het immuunsysteem aan, zoals de fagocyten en B-lymfocyten. De fagocyten en B-lymfocyten kunnen vervolgens ook weer de pathogeen aanvallen. Het aantrekken van fagocyten en B-lymfocyten wordt chemotaxis genoemd.
Normaliter is het complementsysteem inactief. Het complement kan direct geactiveerd worden door pathogenen. Het complementsysteem kan ook geactiveerd worden doordat de B-lymfocyten antistoffen maken tegen bepaalde antigenen (bepaalde eiwitten) op het oppervlak van de pathogenen. Deze antistoffen activeren vervolgens het complementsysteem. Daarnaast trekt het complementsysteem fagocyten aan.

Rol van de granulocyten in de niet-specifieke afweerreactie
Granulocyten zijn een bepaald soort witte bloedcellen (leukocyten). Er zijn drie soorten granulocyten:

  1. Neutrofiele granulocyten
  2. Eosinofiele granulocyten
  3. Basofiele granulocyten

De rol van elk type granulocyt wordt hieronder beschreven.

Neutrofiele granulocyten
Ongeveer 60% van de leukocyten zijn neutrofiele granulocyten. Neutrofiele granulocyten komen zowel in het bloed als in de weefsels voor. Neutrofiele granulocyten vormen vaak de eerste afweerreactie tegen pathogenen. Met name op schadelijke bacteriën reageren de neutrofiele granulocyten sterk. Neutrofiele granulocyten bevatten granulen (korrels) waar afbraakenzymen in zitten. Neutrofiele granulocyten binden zich aan de schadelijke bacteriën en omsluiten deze, vervolgens lozen de neutrofiele granulocyten afbraakenzymen in de schadelijke bacteriën. Dit proces van binden, omsluiten en afbreken van pathogenen wordt fagocytose genoemd. Bij de fagocytose van pathogenen gaan de neutrofiele granulocyten vaak zelf ook ten gronde. Het mengsel van dode pathogenen en neutrofiele granulocyten wordt pus, of etter genoemd.

Eosinofiele granulocyten
Waar de neutrofiele granulocyt met name schadelijke bacteriën aanvalt, valt de eosinofiele granulocyt met name parasieten aan. Ook de eosinofiele granulocyt maakt middels fagocytose de pathogeen onschadelijk. Voordat de eosinofiele granulocyt zijn werk doet, moet de pathogeen eerst door de B-lymfocyt gemarkeerd worden met antistoffen. Dit proces waarbij de B-lymfocyt antistoffen maakt tegen bepaalde antigenen en deze antistoffen (Immunoglobulinen; Ig genoemd) worden gebonden aan de antigenen op het oppervlak van pathogenen wordt opsonisatie genoemd. Bij een allergie vormen de B-lymfocyten antistoffen tegen onschadelijke antigenen. De eosinofiele granulocyten reageren hier vervolgens weer op.

Basofiele granulocyten
Basofiele granulocyten binden aan de pathogenen en maken als reactie hierop histamine en heparine uit hun granulen vrij. Histamine zorgt voor de activatie van mestcellen die vervolgens ook histamine afgeven. Histamine stimuleert de chemotaxis en trekt eosinofiele en basofiele granulocyten aan. Histamine zorgt er tevens voor dat de bloedvaten in het ontstekingsgebied gaan lekken (permeabiliteit neemt toe). Heparine zorgt ervoor dat het bloed niet stolt, zodat de doorgang van witte bloedcellen niet wordt gehinderd.

Rol van de NK-cellen in de niet-specifieke afweer
NK-cellen (Natural Killer cellen) zijn een soort lymfocyten. Waar de B- en T-lymfocyten tot de specifieke afweercellen behoren, behoren de NK-cellen tot de niet-specifieke afweercellen. NK-cellen kijken naar het oppervlak van cellen in het lichaam. Wanneer het oppervlak afwijkt, vallen de NK-cellen deze afwijkende cellen aan. Deze afwijkende cellen kunnen kankercellen, maar ook pathogenen zijn. NK-cellen vallen op twee verschillende manieren de afwijkende cellen. Enerzijds stimuleren ze de afwijkende cel zichzelf te vernietigen. Dit proces wordt apoptose genoemd. Anderzijds verstoren de NK-cellen de celdeling van afwijkende cellen. Het verstoren van de celdeling doen de NK-cellen middels interferonen (ook wel cytokinen genoemd).

Rol van de monocyten in de niet-specifieke afweerreactie
De neutrofiele en eosinofiele granulocyten fagocyteren pathogenen. De neutrofiele en eosinofiele granulocyten zijn relatief kleine leukocyten en worden daarom ook wel microfagen genoemd. Monocyten zijn grote cellen die ook fagocyteren. Monocyten worden ook wel macrofagen genoemd. Macrofagen komen met name in de weefsels voor. Naast het fagocyteren van pathogenen geven de macrofagen ook stoffen af die andere macrofagen en microfagen aantrekken.

Bronnen:

JE. Hall, 2013, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2012, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2012, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings