Het bloed bestaat uit ongeveer 55% bloedplasma en ongeveer 45% hematocriet. Het bloedplasma is voor het grootste gedeelte water. Het hematocriet bestaat uit rode bloedcellen (erytrocyten), witte bloedcellen (leukocyten) en bloedplaatjes. De rode bloedcellen komen veruit het meeste voor in de het bloed. Toch heeft de beperkte hoeveelheid leukocyten een belangrijke functie voor het lichaam. De leukocyten verzorgen namelijk de specifieke en niet-specifieke afweerreactie van het lichaam.
Waar worden witte bloedcellen (leukocyten) gemaakt?
De vorming van bloedcellen vindt plaats in het rode beenmerg in de mergholte (cavitas medullaris) van het dijbeen (femur), opperarmbeen (humerus), bekken (pelvis), ribben (costae), borstbeen (sternum), schouderbladen (scapula) en wervels (vertebra). In het rode beenmerg bevindt zich een stamcel (voorlopercel) van alle bloedcellen. Deze stamcel wordt de multipotente stamcel genoemd. De multipotente stamcel kan zich verder differentiëren in de lymfoïde en myeloïde stamcel. Uit de lymfoïde stamcel worden de lymfocyten gevormd en uit de myeloïde stamcel worden baso-, eosino-, neutrofielen en monocyten gevormd. De lymfocyten die het rode beenmerg verlaten zijn halffabrikaten die door het lymfestelsel verder worden afgemaakt tot B- en T-lymfocyten. De lymfocyten zijn verantwoordelijk voor de specifieke afweerreactie. De andere leukocyten zijn verantwoordelijk voor de niet-specifieke afweerreactie. De basofielen, neutrofielen en eosinofielen worden samen granulocyten genoemd. De monocyten en de lymfocyten worden agranulocyten genoemd.
Hoe zien witte bloedcellen eruit?
Op bovenstaande vraag is geen eenvoudig antwoord te geven. Het uiterlijk van de leukocyt is afhankelijk van de soort leukocyt die wordt bekeken. Voordat men echter goed de soort leukocyt kan bekijken, moet deze gekleurd worden met een kleurstof. Hieronder wordt kort aangegeven hoe de verschillende leukocyten er uit zien:
- Lymfocyten zijn iets groter dan rode bloedcellen en hebben een grote celkern en daardoor weinig cytoplasma
- Monocyten zijn grote cellen. Ze hebben een boonvormige celkern en veel cytoplasma
- Neutrofielen een gekronkelde, lobbige celkern en de granulen (korrels) zijn niet zichtbaar
- Eosinofielen hebben een celkern die uit twee lobben bestaat en roodgekleurde (als reactie op de rode kleurstof eosine) granulen
- Basofielen hebben een celkern die slecht zichtbaar is en vele sterk gekleurde granulen
Hoeveel witte bloedcellen komen er in het bloed voor?
De meest talrijke cellen van het bloed zijn de rode bloedcellen. 99,9% van alle bloedcellen in het bloed zijn rode bloedcellen. 0,1% van alle bloedcellen zijn bloedplaatjes (eigenlijk geen cellen) en witte bloedcellen. De meeste witte bloedcellen komen niet in het bloed voor, maar in de interstitiële ruimte (de ruimte tussen de cellen). Een microliter bloed bevat tussen de 6000 en 9000 witte bloedcellen. De meest talrijke witte bloedcellen zijn de neutrofielen (40-75%), gevolgd door de lymfocyten (20-40%). Het aandeel van monocyten, eosinofielen en basofielen, is respectievelijk 2-10%, 1-6% en minder dan 1% van de totale hoeveelheid witte bloedcellen.
Witte bloedcellen zijn belangrijk in de afweer (immuunreactie) van het lichaam
De witte bloedcellen zijn erg belangrijk voor de afweerreactie van het lichaam. De lymfocyten verzorgen de specifieke afweerreactie en de neutrofielen, monocyten, eosinofielen en basofielen verzorgen de niet-specifieke afweer van het lichaam. Per leukocyt wordt kort beschreven wat zijn rol is in de afweerreactie:
- Neutrofielen verzorgen vaak de eerste afweerreactie. Neutrofielen fagocyteren (eten op) bacteriën en afval. Bij het fagocyteren sterft de neutrofiel (vaak binnen 10 uur). Bij het afsterven van de neutrofiel komen er stoffen vrij die andere neutrofielen aantrekt. Het mengsel van dode neutrofielen en bacteriën wordt pus genoemd.
- Eosinofielen vallen bacteriën, virussen en andere schadelijke stoffen aan met giftige stoffen. Bacteriën, virussen en andere schadelijke stoffen worden door de lymfocyten bedekt met antistoffen. Hierdoor herkent de eosinofiel de schadelijke stof en probeert het met gifstoffen uit te schakelen.
- Basofielen maken heparine en histamine aan. Heparine remt de bloedstolling en histamine stimuleert de ontstekingsreactie (speelt ook een rol bij allergieën). Verder stimuleert de basofiel de chemotaxis. Chemotaxis is het aantrekken van andere leukocyten naar de ontstekingshaard door het afgeven van bepaalde stoffen.
- Monocyten ontwikkelen zich in de interstitiële ruimte tot macrofagen. Macrofagen zijn grote fagocyten. Daarnaast stimuleren macrofagen chemotaxis.
- Lymfocyten. De functies van lymfocyten zijn complex en niet in een paar regels uit te leggen. Lymfocyten zijn kortweg te verdelen in B-lymfocyten en T-lymfocyten. B-lymfocyten verzorgen de humorale immuniteit. T-lymfocyten verzorgen de cellulaire immuniteit. B-lymfocyten maken op basis van antigenen die op bacteriën, virussen en andere schadelijke stoffen voorkomen, antistoffen aan. Antistoffen schakelen de schadelijke stoffen uit, of zorgen ervoor dat de eosinofiel de schadelijke stof herkent en uitschakelt. T-lymfocyten herkennen bepaalde schadelijke antigenen en schakelen deze direct uit.
Bronnen:
JE. Hall, 2013, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2012, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2012, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings
prezi.com