Bloed wordt geclassificeerd als bindweefsel. Het menselijk lichaam bestaat voor ongeveer 7,5% van het lichaamsgewicht uit bloed. Het menselijk lichaam bevat dus ongeveer voor 4 tot 7 liter uit bloed. Bloed bestaat uit bloedplasma en hematocriet. Bloedplasma is het vloeibare gedeelte met opgeloste stoffen, zoals eiwitten en glucose. Het hematocriet bestaat uit rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Bloed vervoert onder andere voedingsstoffen, afvalstoffen, zuurstof en hormonen. Daarnaast speelt bloed een belangrijke functie in de immuunfunctie en thermoregulatie. Bloed wordt gemaakt door het beenmerg.
Bestanddelen van het bloedplasma
Het bloedplasma maakt ongeveer 55% uit van het totale bloedvolume. Het bloedplasma is het vloeibare bestanddeel van het bloed. Het bloedplasma vormt daarom een goed oplosmiddel voor vele stoffen. In het bloedplasma worden glucose en zouten (elektrolyten) bijvoorbeeld opgelost. Echter ook eiwitten worden in het bloedplasma opgelost. Albumine is het eiwit wat het meest voorkomt in het bloedplasma. Albumine wordt door de lever gemaakt. Albumine zorgt voor osmotische druk van het bloed. Osmotische druk zorgt ervoor dat vloeistof het bloedvat in wordt gezogen. Andere eiwitten zijn (immuno)globulinen en fibrinogeen. Immunoglobulinen spelen een belangrijke rol in de afweer. Fibrinogeen (stollingsfactor I) wordt onder invloed van trombine omgezet in fibrinedraden. Fibrinedraden spelen een belangrijke rol in de bloedstolling. Wanneer fibrinogeen uit het bloed wordt verwijderd, houdt men serum over.
Rode bloedcellen (erytrocyten)
Net geen 100% (99,9%) van het hematocriet bestaat uit de erytrocyten. De rode bloedcellen zijn de meest talrijke cellen van het lichaam. Per druppel bloed komen ruim 250 miljoen rode bloedcellen voor. Rode bloedcellen van de mens hebben geen celkern en een levensduur van ongeveer 3 maanden (120 dagen). De aanmaak van rode bloedcellen wordt gestimuleerd door het hormoon erytropoëtine (EPO). EPO wordt gemaakt door de nieren als reactie op een lage zuurstofspanning. De rode bloedcel bevat het eiwit hemoglobine. De rode bloedcel dankt zijn zuurstoftransporterende eigenschappen aan het eiwit hemoglobine. Hemoglobine bindt zuurstof in de longen en geeft het zuurstof af aan de weefsels die zuurstof nodig hebben.
Witte bloedcellen (leukocyten)
In tegenstelling tot rode bloedcellen hebben witte bloedcellen wel een celkern. Witte bloedcellen kunnen grofweg verdeeld worden in granulocyten en agranulocyten. De granulocyten kunnen verdeeld worden in neutrofielen, eosinofielen en basofielen. De agranulocyten kunnen verdeeld worden in lymfocyten en monocyten. Lymfocyten zijn witte bloedcellen die in eerste instantie door het beenmerg worden gemaakt, maar nog niet helemaal af zijn. Lymfocyten worden door het lymfestelsel verder afgemaakt. Lymfocyten verzorgen de specifieke afweer van het lichaam. Er bestaan B-lymfocyten en T-lymfocyten. B-lymfocyten verzorgen de humorale immuniteit. T-lymfocyten verzorgen de cellulaire immuniteit. Neutrofielen, eosinofielen, basofielen en monocyten verzorgen de niet-specifieke immuniteit.
Bloedplaatjes (trombocyten)
Naast bloedplasma, rode en witte bloedcellen bestaat het bloed ook uit bloedplaatjes. Bloedplaatjes zijn afbraakproducten van megakaryocyten en bevatten geen celkern. Bloedplaatjes spelen een cruciale rol in de bloedstolling. Normaliter stromen de bloedplaatjes langs het gladde oppervlak van het bloedvat. Bij een beschadiging van het bloedvat, wordt de binnenkant van een bloedvat ruw en blijven de bloedplaatjes hieraan plakken en vormen zo een propje wat het bloedvat afsluit. Hierdoor wordt het bloedverlies uit het bloedvat beperkt.
Bronnen:
JE. Hall, 2013, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2012, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2012, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings