De bijschildklieren (parathyreoïd) liggen gepaard aan de beide zijden van de schildklier. De bijschildklieren geven parathyreoïdhormoon af. Parathyreoïdhormoon wordt ook wel parathormoon, of kortweg PTH genoemd. Samen met calcitonine en calcitriol (geactiveerd vitamine D3) reguleert PTH de calciumspiegel van het bloed. De calciumspiegel moet namelijk binnen nauwe grenzen gehouden worden om het lichaam goed te laten functioneren. Het skelet is een belangrijke calciumvoorraad. Hyperparathyreoïdie en hypoparathyreoïdie hebben ernstige gevolgen voor de gezondheid.
PTH beïnvloedt organen die invloed hebben op de calciumspiegel van het bloed
Het lichaam houdt de calciumspiegel van het bloed binnen nauwe grenzen. Een te hoge (hypercalciemie), of juist te lage calciumspiegel (hypocalciemie) van het bloed verstoort namelijk de functie van het lichaam. Een te lage calciumspiegel kan onder andere de bloedstolling vertragen, zorgen voor zeer prikkelbare spiercellen, waardoor spasmen en ernstige botontkalking (osteoporose) kunnen optreden. Een te hoge calciumspiegel kan spierzwakte, te snelle bloedstolling en nieraandoeningen veroorzaken.
In het lichaam zijn er verschillende organen die invloed hebben op de calciumspiegel van het bloed. Deze organen zijn de nieren, de dunne darm en het skelet.
De nieren filteren het bloed. In het bloed zit altijd een beetje calcium. Bloed wat door de nieren stroomt, wordt gefilterd door de nieren. De nieren vormen voorurine. In de voorurine kunnen zich nog vele voor het lichaam noodzakelijke stoffen waaronder calcium bevinden. Specifieke cellen van de nieren kunnen calcium reabsorberen uit de voorurine en weer terug in het bloed transporteren. Ook in de dunne darm zitten cellen die meer calcium uit de voedselbrij kunnen absorberen.
Het skelet vormt een belangrijke voorraad van calcium in het lichaam. Ongeveer 99% van de calcium in het lichaam zit in het skelet. In de beenderen van het skelet bevinden zich osteoblasten en osteoclasten. Osteoblasten nemen calcium uit het bloed op en leggen het opgenomen calcium vast in de beenderen. Osteoclasten maken breken beenweefsel af en geven het vrijgekomen calcium af aan het bloed. De osteoblasten verlagen het calciumgehalte van het bloed. Osteoclasten verhogen het calciumgehalte van het bloed.
PTH beïnvloedt de functie van de nieren, de dunne darm en de osteoblasten en osteoclasten. Wanneer de calciumspiegel te laag dreigt te worden, maakt de bijschildklier PTH aan. PTH stimuleert de nieren en de dunne darm om respectievelijk calcium uit de voorurine en de voedselbrij te halen. Ook stimuleert PTH de osteoclasten en remt de osteoblasten. Het netto-effect is dat het beenweefsel calcium afgeeft aan het bloed. Uiteindelijk zal PTH ervoor zorgen dat de calciumspiegel van het bloed stijgt.
PTH, calcitriol (geactiveerd vitamine D3) en calcitonine
PTH, calcitriol en calcitonine werken samen om de calciumspiegel van het bloed binnen nauwe grenzen te houden. De werking van calcitriol lijkt erg sterk op die van PTH. Calcitriol heeft echter een groter effect op de dunne darm om calcium op te nemen. Calcitriol is overigens geactiveerd vitamine D3. Vitamine D3 wordt door de huid gemaakt, maar moet ook opgenomen worden met de voeding. Vitamine D3 wordt in de nieren geactiveerd. De activatie van vitamine D3 tot calcitriol in de nieren gebeurd onder invloed van PTH. PTH activeert dus vitamine D3 tot calcitriol. Calcitonine heeft een tegengesteld effect op de nieren, dunne darm, osteoblasten en osteoclasten. Bij een te hoge calciumspiegel van het bloed maakt de schildklier calcitonine aan. Calcitonine stimuleert de osteoblasten en remt de osteoclasten. Ook remt calcitonine de dunne darm en nieren om calcium op te nemen.
Oorzaken en gevolgen van een te hoge en te lage PTH-productie
Nierfalen, een vitamine D-tekort, een adenoom en een kwaadaardige tumor van de bijschildklieren kunnen een te hoge PTH-productie (hyperparathyreoïdie) tot gevolg hebben. Gevolgen van hyperparathyreoïdie zijn vermoeidheid, dorst, obstipatie, ernstige botontkalking (osteoporose), misselijkheid en verminderde eetlust tot gevolg hebben.
Aanlegproblemen, beschadigingen, bestralingen en een auto-immuunziekte van de bijschildklieren kunnen tot hypoparathyreoïdie leiden. Spierkrampen, ernstige osteoporose, tintelende vingers en buikkrampen zijn gevolgen van hypoparathyreoïdie.
Bronnen:
JE. Hall, 2006, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2007, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2007, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings