Hormonen van de schildklier; Calcitonine, T4 en T3

De schildklier is een belangrijk hormoonproducerend orgaan. De schildklier produceert drie hormonen. Deze hormonen zijn: calcitonine, T3 (tri-joodthyronine) en T4 (tetra-joodthyronine, thyroxine). Calcitonine is een belangrijk hormoon in de calciumhomeostase (evenwicht) van het bloed. Wanneer de calciumspiegel van het bloed te hoog dreigt te worden, maakt de schildklier calcitonine. Calcitonine zorgt voor een verlaging van de calciumspiegel van het bloed. T3 en T4 zijn hormonen die de energiestofwisseling (energieproductie) van het lichaam stimuleren. De energie die beschikbaar komt, kan onder andere gebruikt worden voor groei. Bij een te traag werkende schildklier spreekt men van hypothyreoïdie. Zwaar (dik) worden en extreme vermoeidheid zijn mogelijke symptomen hiervan. Een te snel werkende schildklier wordt hyperthyreoïdie genoemd. Gewichtsverlies is een mogelijk symptoom van een te snel werkende schildklier. De ziekte van Graves leidt tot een snel werkende schildklier.

Het effect van calcitonine op de calciumspiegel van het bloed
Het hormoon calcitonine houdt samen met de hormonen parathormoon (PTH) en calcitriol de calciumspiegel van het bloed binnen zeer nauwe grenzen. Wanneer de calciumspiegel te hoog dreigt te worden, zorgt calcitonine voor een verlaging van de calciumspiegel. Wanneer de calciumspiegel te laag dreigt te worden, zorgen PTH en calcitriol voor een verhoging van de calciumspiegel. Er zijn een aantal organen waar calcitonine, PTH en calcitriol op in kunnen werken om de calciumspiegel van het bloed te beïnvloeden. Deze organen zijn de nieren, de beenderen en de dunne darm. De nieren zijn in staat om meer, of minder calcium met de urine uit te scheiden. In de beenderen zitten twee soorten cellen die invloed hebben op de calciumspiegel van het bloed. Deze cellen zijn de osteoclasten en de osteoblasten. Osteoclasten maken het calcium vrij uit het beenweefsel en geven het af aan het bloed. Osteoblasten nemen calcium op uit het bloed en leggen het vast in beenweefsel. De dunne darm kan meer, of minder calcium uit het voedsel opnemen. Wanneer de calciumspiegel te hoog dreigt te worden, komt calcitonine vrij. Calcitonine stimuleert de osteoblasten en remt de osteoclasten om zo calcium op te nemen uit het bloed en vast te leggen in beenderen. Tevens stimuleert calcitonine de uitscheiding van calcium door de dunne darm en de nieren. PTH en calcitriol hebben een tegengesteld effect op de osteoblasten, osteoclasten, nieren en dunne darm als calcitonine. Door PTH en calcitriol stijgt de calciumspiegel.

Belang van het handhaven calciumspiegel van het bloed
Het lichaam streeft er altijd naar om de calciumspiegel van het bloed binnen nauwe grenzen te houden. Een te hoge (hypercalciemie), of juist te lage calciumspiegel (hypocalciemie) van het bloed verstoort namelijk de functie van de cellen van het lichaam. Een te lage calciumspiegel kan onder andere verminderde bloedstolling veroorzaken, zorgen voor zeer prikkelbare spiercellen, waardoor spierspierspasmen en ernstige botontkalking (osteoporose) kunnen optreden. Daarnaast zorgt hypocalciemie voor een minder prikkelbaar hart, waardoor hartzwakte kan optreden. Een te hoge calciumspiegel kan spierzwakte en hartspasmen, ongewenste bloedstolling en nieraandoeningen veroorzaken.

Effecten van T4 (thyroxine) en T3 (tri-joodthyronine) op de energiestofwisseling
Voor de vorming van T4 en T3 zijn jodium en tyrosine (een aminozuur) noodzakelijk. Bij een tekort aan jodium in de voeding zal de schildklier vergroten om op deze manier meer jodium uit het bloed te halen. Een vergrote schildklier wordt struma genoemd.
De productie van schildklierhormonen wordt gestimuleerd door TSH (thyreoid stimulerend hormoon). TSH is een hormoon wat door de hypofyse (adenohypofyse, voorkwab van de hypofyse) wordt gemaakt. Ongeveer 10% van de schildklierhormonen is T3 en 90% is T4. T3 heeft echter een veel groter effect op de energiestofwisseling van cellen, dan T4. Uit T4 kan overigens T3 worden gemaakt. Om deze reden wordt T4 ook wel als prohormoon voor T3 gezien. De schildklierhormonen T3 en T4 stimuleren de energiestofwisseling van de cellen. Het stimuleren van de energiestofwisseling wordt het calorigene effect genoemd. T3 en T4 zorgen ervoor dat de cellen meer ATP produceren. Deze energie kan gebruikt worden om groei van weefsels te stimuleren en herstelwerkzaamheden van cellen en weefsels mogelijk te maken. Voor groei en herstel is namelijk energie nodig. Daarnaast is er tijdens bijvoorbeeld sport ook energie (ATP) nodig. T3 en T4 maken het mogelijk dat er in de spiercellen ATP gemaakt kan worden uit vetten en koolhydraten.

Belang van de schildklierhormonen T4 en T3, traag en snel werkende schildklier
De schildklierhormonen T3 en T4 zijn belangrijk in het stimuleren van de stofwisseling. T3 en T4 zorgen ervoor dat de weefsels ATP (energie) kunnen produceren. De schildklier kan echter ook te veel of juist te weinig T3 en T4 produceren. In de volksmond wordt een schildklier die te veel T3 en T4 produceert een te snel werkende schildklier genoemd. Een schildklier die te weinig T3 en T4 produceert wordt een trage schildklier genoemd. Iemand die een te snel werkende schildklier heeft, lijdt aan hyperthyreoïdie. Iemand die een te traag werkende schildklier heeft, lijdt aan hypothyreoïdie. Hieronder wordt kort beschreven wat de symptomen van hypo- en hyperthyreoïdie zijn.

Symptomen van hyperthyreoïdie
Bij een te snel werkende schildklier worden de cellen gestimuleerd om energie te produceren en te gebruiken. Wanneer cellen en weefsels te veel energie produceren en gebruiken, passen daar specifieke symptomen bij. De symptomen van hyperthyreoïdie zijn:

  • Vermoeidheid, maar niet kunnen slapen
  • Spierzwakte
  • Osteoporose
  • Gewichtsverlies ondanks voldoende eten
  • Hoge hartslagfrequentie (Tachycardie) en hartkloppingen
  • Hogere lichaamstemperatuur en zweten
  • Angst
  • Nervositeit
  • Prikkelbaarheid
  • Ander darmpatroon

De ziekte van Graves is een auto-immuunziekte waarbij het afweersysteem zich tegen de schildklier richt en de schildklier aanspoort om meer T3 en T4 te produceren. Andere ziekten die kunnen leiden tot hyperthyreoïdie zijn de ziekte van Plummer, ontsteking van de schildklier en een te grote productie van TSH.

Symptomen van hypothyreoïdie
Bij een te traag werkende schildklier worden de cellen onvoldoende gestimuleerd om energie te produceren. Wanneer cellen en weefsels onvoldoende energie produceren en gebruiken, passen daar specifieke symptomen bij. De symptomen van hypothyreoïdie zijn onder andere:

  • Vermoeidheid
  • Koud hebben
  • Veel slapen
  • Oedeem (vocht vasthouden) van gezicht en ledematen
  • Gewichtstoename ondanks niet meer eten
  • Verminderde eetlust
  • Moeilijk kunnen concentreren
  • Depressiviteit, apathisch, traag denken en spreken
  • Verminderd libido, impotentie en verminderde vruchtbaarheid
  • Onstipatie
  • Veranderingen in huid, haar en nagels

Een speciale vorm van hypothyreoïdie is cretinisme. Cretinisme is een vorm van hypothyreoïdie die tijdens de kinderjaren optreedt. Vooral tijdens de kinderjaren is veel energie nodig om het lichaam zowel lichamelijk als geestelijk goed tot ontwikkeling te laten komen. Wanneer er onvoldoende energie is door een te traag werkende schildklier leidt dit tot lichamelijke en geestelijke ontwikkelingsachterstand.

Bronnen:

JE. Hall, 2006, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2007, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2007, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings