Lichtstralen vallen uiteindelijk op de lichtgevoelige cellen van het netvlies (retina). Deze lichtgevoelige cellen genereren impulsen die via de nervus opticus (NII; oogzenuw) naar zowel het mesencephalon (middenhersenen) en de cortex (hersenschors) van de occipitale kwab van de grote hersenen gaan. Ook gaat een deel van de impulsen naar de epifyse (pijnappelklier). In zowel het mesencephalon, de cortex en de epifyse vindt verwerking en mogelijk reactie op de binnenkomende signalen plaats. Het mesencephalon genereert reflexen na verwerking van impulsen. In de hersenschors vindt het echte zien plaats. De epifyse reguleert het dagritme.
Geleiding van impulsen van zintuigcellen naar het mesencephalon, de occipitale kwab en de epifyse
Lichtstralen die op de lichtgevoelige cellen van het netvlies (retina) vallen kunnen leiden tot het opwekken van een impuls die uiteindelijk verwerkt wordt door kernen in het mesencephalon, de grote hersenen en de epifyse. Deze geleiding van impulsen verloopt in 7 stappen. Deze 7 stappen worden hieronder beschreven:
- De lichtgevoelige cellen in het netvlies (retina) genereren een impuls op binnenkomende lichtstralen. Lichtgevoelige cellen kunnen worden verdeeld in kegeltjes en staafjes. Kegeltjes reageren op de kleuren blauw, rood en groen. Elke type kegeltje is gevoelig voor 1 van de 3 kleuren. Kegeltjes hebben licht van een hoge intensiteit nodig om een impuls te genereren. Staafjes reageren op de zwart en wit en en genereren ook een impuls bij licht van een lage intensiteit. Staafjes zijn nodig om in het schemerdonker te kunnen zien. De meeste kegeltjes bevinden zich met name in het centrale gedeelte (fovea centralis) van de gele vlek (macula lutea). Het beeld wat dus recht op de gele vlek valt, is een beeld wat alle kleuren bevat.
- De staafjes en kegeltjes prikkelen de bipolaire cellen in de retina.
- De bipolaire cellen geleiden een impuls via een synaps naar de ganglioncellen. Ganglioncellen zijn een soort zenuwcellen. Amacriene en horizontale cellen hebben invloed op de impulsen die worden doorgegeven.
- De uitlopers (axonen) van de ganglioncellen komen uiteindelijk samen in de blinde vlek. De axonen van de ganglioncellen vormen uiteindelijk de Nervus Opticus (NII; oogzenuw). In de blinde vlek komen geen staafjes en kegeltjes voor en kan geen beeld worden gevormd. Via de blinde vlek verlaat de oogzenuw de oogbal.
- De oogzenuwen kruisen elkaar deels bij het optisch chiasma.
- De oogzenuwvezels komen aan bij de thalamus. Dit vindt plaats op een speciale manier. De zenuwvezels van het linkeroog die een beeld verzenden van het linkerdeel van het oog zenden impulsen naar de rechterzijde van de thalamus. Beelden van het rechterdeel van het linkeroog gaan naar de linkerzijde van de thalamus. Voor het rechteroog vindt het omgekeerde plaats. De helft van de zenuwvezels gaan dus naar de tegenoverliggende zijde en de andere helft van de zenuwvezels gaan naar dezelfde zijde als waar de impulsen worden gegenereerd.
- Vanuit de thalamus worden impulsen geleid naar de colliculus superior, occipitale kwab van de grote hersenen en de epifyse.
Verwerking van impulsen door de colliculus superior, occipitale kwab en epifyse
De impulsen worden door de nervus opticus (NII; oogzenuw) via de thalamus naar de colliculus superior, de occipitale kwab van de grote hersenen en de epifyse. De colliculus superior ligt in het mesencephalon (middenhersenen; een deel van de hersenstam). De occipitale kwab is een hersenschorsgebied van de grote hersenen wat aan de achterzijde van de grote hersenen ligt. De epifyse (pijnappelklier) ligt in het derde ventrikel.
Verwerking van impulsen door de colliculus superior
In de colliculus superior worden impulsen verwerkt en kan er een reflexmatige reactie worden gevormd op de binnenkomende impulsen. Deze reflexen zijn het vernauwen, of verwijden van de pupillen als er respectievelijk teveel licht, of te weinig licht in het oog binnenkomt. Ook brengt de colliculus oogbewegingen tot stand.
Verwerking van impulsen door de occipitale kwab
Wanneer impulsen door de occipitale kwab worden verwerkt, resulteert dit in het echte zien; het echte waarnemen. Met de occipitale kwab nemen we bewust waar.
Verwerking van impulsen door de epifyse
De epifyse is gevoelig voor impulsen die informatie dragen over nacht en dag. De epifyse brengt vervolgens een slaap-waakritme, of dagritme (circadiaanse ritme tot stand). Op deze wijze valt te verklaren dat mensen in de herfst en winter (wanneer er minder daglicht is) meer moeite hebben om uit bed te komen. Het is heel natuurlijk dat de epifyse in de herfst en winter een ander circadiaans ritme tot stand brengt, dan in de lente en zomer.
Bronnen:
JE. Hall, 2006, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2007, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2007, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings