Convulsies (aanval of toeval) bij kinderen, soorten convulsies en behandeling

Er kunnen verschillende vormen van convulsies optreden bij kinderen. Een convulsie wordt ook wel toeval, of aanval genoemd. Een convulsie is een plotse, abnormale ontlading van zenuwcellen (neuronen) van de hersenen. Een convulsie leidt tot spierkrampen, of spierschokken en een verandering van het bewustzijn. In dit artikel worden convulsies bij neonaten (pasgeborenen), koortsaanvallen, het West syndroom, het Lennox Gastaut syndroom, absence epilepsie, partiële aanvallen en status epileptica besproken.

Convulsies bij neonaten

Aanvalstypen
Er zijn verschillende vormen aanvalstypen van neonatale convulsies. Hieronder volgt een overzicht:
• Subtiele aanvallen
; dit zijn convulsies die vaak moeilijk te zien zijn. Ze kunnen heel erg lijken op handelingen die het kind normaal ook verricht. Bij de volgende verschijnselen kun je aan een subtiele aanval denken; trillen van het ooglid, kwijlen, apnoe, trillerigheid, zuigbewegingen, kauwbewegingen en zwembewegingen van de armen.
• Multifocale clonische aanvallen
; deze aanvallen worden vaak veroorzaakt door diffuse aandoeningen van de hersenen maar er kan ook een metabole oorzaak aan ten grondslag liggen. Bij dit soort aanval zie je verspringende schokken in de ledematen en in het gelaat.
• Focale clonische aanvallen
; bij deze aanvallen is het kind alert en vertoont repeterende schokken in een lichaamsdeel. De meest voorkomende oorzaken zijn een infarct of bloeding in de hersenen of een contusie.
• Tonische aanvallen
; hierbij zie je hypertone samentrekking van spieren. Deze aanvallen zie je het meest bij vroeggeborenen. De oorzaak is meestal structureel van aard.
• Myoclonieën
; de oorzaak van deze aanvallen is meetal gelegen in diffuse encephalopathie. Bij het kind zie je dat korte extensie- en flexiebewegingen van de armen en benen optreden.

De Behandeling
De behandeling van neonatele convulsies bestaat voornamelijk uit het gebruik van een tweetal anti-epiletica. De middelen die het meest gebruikt worden zijn

  • Fenobarbital (oplaaddosis; 10-20 mg/kg, onderhoudstherapie; 3-5 mg/kg/dag)
  • Difantoïne (oplaaddosis; 10-20 mg/kg, onderhoudstherapie; 5-10 mg/kg/dag)

Hoe lang men een kind behandelt met anti-epileptica is afhankelijk van de casus van ieder kind op zich. Meestal is het zo dat de anti-epiletica langzaam kunnen worden afgebouwd na 6-12 weken. Wanneer er echter aanwijzingen zijn voor cerebrale ontwikkelingsstoornissen is het verstandig om langer door te gaan met de medicatie.
Je ziet bij ongeveer 30% van de kinderen met neonatale convulsies dat ze op latere leeftijd epilepsie ontwikkelen.

Koortsconvulsies
De aanvallen
Bij ongeveer 4% van de kinderen zie je koortsconvulsies. Maar een klein gedeelte van deze kinderen ontwikkelt epilepsie (ongeveer 2-3%). Kinderen hebben een complexe koortsconvulsie wanneer de aanval langer duurt dan een kwartier, wanneer er sprake is van partiële aanvallen of wanneer in dezelfde periode nog een aanval optreedt. De kans op het opnieuw krijgen van een koortsconvulsie is ongeveer 35% wanneer er eerder een aanval is geweest.

De diagnose
De diagnose van een koortsconvulsie wordt gesteld aan de hand van het klinisch beeld. Dat wil zeggen dat er geen aanvullende onderzoek gedaan hoeft te worden om de diagnose te stellen. Het klinisch beeld van een koortsconvulsie is; een kort gegeneraliseerd tonische aanval wat optreedt bij het stijgen van de lichaamstemperatuur en wat ook weer snel herstelt.

De behandeling
Bij een koortsconvulsie wordt diazepam gegeven. De dosis is meestal 0,25-0,50 mg/kg).

Het West syndroom
De aanvallen
Bij kinderen met het West syndroom ontwikkelt dit zich meestal tussen de 4e en de 7e maand. Bij deze kinderen zie je dat er snelle flexiespasmen in de nek, de romp en in de ledematen optreden die overgaan in een korte tonische contractie. De symptomen trias bij het syndroom van West is;
• Infantiele spasmen (‘salaamkrampen’)
• Hypsaritmie; dit is een EEG patroon waarbij een hooggevolteerde chaotische achtergrondactiviteit gezien wordt met multifocale piekactiviteit
• Een achterblijvende mentale ontwikkeling

De diagnose
Om de diagnose West syndroom te stellen is een EEG nodig. Omdat het beeld van deze aandoening nogal kan variëren is een langdurige waak- en slaap EEG nodig.

De behandeling
De behandeling van het West syndroom bestaat uit vigabatrine, nitrazepam of natriumvalproaat.

Lennox Gastaut syndroom
De aanvallen
Kinderen die het Lennox Gastaut syndroom ontwikkelen doen dit meestal tussen 3-jarige en 5-jarige leeftijd. Het syndroom bestaat uit 3 typerende kenmerken;
• Atypische abscences en tonische, atone en myoclone aanvallen
• Op het EEG worden trage 2-2,5/sec piekgolf ontladingen gezien
• Bij 90% van de patiënten wordt metale retardatie gezien

De behandeling
De behandeling bestaat uit een breed spectrum anti-epileptica.

Absence epilepsie
De aanvallen

Bij deze vorm van epilepsie zie je bij een aanval dat het kind stopt met de activiteit waar het op dat moment mee bezig was, en vervolgens wordt er leeg vooruit gestaard. Soms zie je ook ritmische schokjes van de oogleden. Wanneer de aanval voorbij is, gaat het kind weer verder met de activiteit waarmee het bezig was.  Deze vorm van epilepsie wordt vooral gezien bij meisjes en ontstaat meestal tussen de 3-12 jaar.

De diagnose
De diagnose van absence epilepsie wordt gesteld aan de hand van een EEG.

De behandeling
De behandeling gebeurt met natriumvalproaat en ethosuximide.

Partiële aanvallen
Partiële aanvallen worden eerder gezien wanneer er risicofactoren bij het kind aanwezig zijn voor het ontwikkelen van deze vorm van epilepsie. De risicofactoren voor het ontwikkelen van patiële aanvallen zijn; cerebrale malformaties, neonatale convulsies en een familie anamnese die positief is voor epilepsie.

Status epileptica
Wanneer iemand een langdurig epileptisch aanval heeft waarbij geen interictaal herstel gezien wordt, spreekt men van een status epileptica. Bij een aanval zie je dat de patiënt eerst valt, hierna treedt verstijving en repeterende schokken van de ledematen op. Er kan daarbij ook sprake zijn van incontinentie. Vervolgens treedt een diepe postictale fase op waaruit de patiënt moeilijk te wekken is. Het hebben van een status epileptica is een medische urgentie.

Bronnen:
Hijdra, Koudstaal, PJ, Roos, RAC, Neurologie (2003), Elsevier gezondheidszorg, Maarssen
EH van de Lisdonk, van den Bosch, WJHM, Lagro-Janssen, ALM, Ziekten in de huisartspraktijk (2003), Elsevier gezondheidszorg, Maarssen
Parveen Kumar, Michael Clark, Clinical Medicine (2002), W.B. Saunders, Philadelphia