Vetten worden ook wel lipiden genoemd. Vet is doorgaans vast bij kamertemperatuur. Oliën zijn vloeibaar bij kamertemperatuur. Een vet bestaat uit een glycerolmolecuul en drie vetzuren. Verzadigde vetzuren verhogen het slechte LDL-cholesterol in het bloed. Onverzadigde vetzuren verhogen het goede HDL-cholesterol in het bloed. Vetten leveren 9 kcal per gram. Daarmee levert vet meer dan twee keer zoveel energie als koolhydraten en eiwitten.
Wat zijn de functies van vet?
Vetten staan vaak in een kwaad daglicht. Vaak worden vetten in relatie gebracht met het ontstaan van hart- en vaatziekten. Dit is echter niet geheel waar. Verderop zal dit worden toegelicht. Vetten hebben een aantal belangrijke functies in het lichaam. Vetten zijn een energiebron en dienen als reservebron voor energie. Vetten in het lichaam beschermen belangrijke organen tegen schokken. Vetten in de voeding bevatten belangrijke andere voedingsstoffen. Vetten in de voeding onderdrukken het hongergevoel. Vetten zijn een precursor voor hormonen en vetten zijn een bouwstof van de cellen. Elk van deze functies wordt kort toegelicht.
- Vet als energiebron en reserve. Vet bevat 9 kcal per gram. Vet levert ruim twee keer zoveel energie als koolhydraten en eiwitten. Verder kunnen vetten goed worden opgeslagen in het lichaam. Een man met een gezond gewicht heeft doorgaans een vetpercentage van 15%. Een vrouw met een gezond gewicht heeft doorgaans een vetpercentage van 25%. Een man met een gezond gewicht van 80 kilogram zal dus 12 kilo vet bevatten. 12 Kilo vet levert ruim 100.000 kilocalorieën. Met deze hoeveelheid energie kan in theorie ruim 1800 kilometer gewandeld worden. Dat is in schril contrast met de glycogeenvoorraad, die levert energie voor een uur intensief sporten. Verder is vet direct beschikbaar als energiebron.
- Vet bevat belangrijke voedingsstoffen. Vet bevat de vetoplosbare vitamines A, D, E en K. Elk van deze vitamines voert cruciale functies uit in het lichaam. Een vetloze voeding zou deze vitamines niet leveren. Deze essentiele voedingsstoffen (de vitamines) zouden dan met een vitaminepil moeten worden ingenomen.
- Vet isoleert en beschermt de organen. Vet wat onder de huid is opgeslagen beperkt het warmteverlies. Het vet wat tussen de organen is opgeslagen, beschermt de organen tegen schokbelasting.
- Vet vermindert het hongergevoel. Vet vertraagt de maaglediging. Hierdoor blijft voeding wat langer in de maag en ontstaat minder snel honger. Wanneer minder snel honger ontstaat, wordt er minder gegeten.
- Vetten zijn vaak een precursor van hormonen. Vetten vormen een belangrijke bouwstof voor hormonen. Zo wordt bijvoorbeeld uit vet, cholesterol gemaakt. Cholesterol is een belangrijke bouwstof voor testesteron. Testesteron is onder andere nodig voor opbouw van spiermassa.
- Vetten zijn een bouwstof. Celmembranen bestaan uit lipiden. Vetten zijn dus essentieel om celmembranen te maken.
Goed cholesterol (HDL) en slecht cholesterol (LDL)
Het cholesterol in het lichaam bestaat uit doorgaans uit twee stoffen. Een eiwitmantel waardoor het goed vervoerd kan worden in een waterige omgeving zoals het bloed en een kern van vet. Cholesterol wordt ook wel lipoproteïnen genoemd. Lipo voor het vette deel en proteïne voor het eiwitdeel. Wanneer een lipoproteïne veel eiwit bevat, is de dichtheid hoog. Hier komt ook de afkorting HDL, LDL, IDL en VLDL vandaan. HDL wil zeggen High Density (hoge dichtheid) Lipoprotein, LDL wil zeggen Low Density (lage dichtheid) Lipoprotein, IDL Intermediate Density Cholesterol en VLDL Very Low Density Lipoprotein. In het lichaam komen naast deze lipoproteïnen ook nog het lipoproteïne chylomicronen voor. De lipoproteïnen worden hieronder kort toegelicht.
Chylomicronen. Chylo staat voor lymfe. Chylomicronen vervoeren het verteerde voedingsvet vanuit de darm via de lymfevaten naar de bloedbaan. Chylomicronen bestaan doorgaans uit veel vet en weinig eiwit. Hierdoor is de dichtheid laag. Chylomicronen komen tot ongeveer 1 uur na de maaltijd voor in het bloed.
VLDL-cholesterol. VLDL vervoert vet wat door de lever wordt gemaakt uit koolhydraten, vetten, alcohol en andere vetten naar de spieren en het vetweefsel. VLDL bevat veel vet en weinig eiwit. De dichtheid van VLDL-cholesterol is dus ook zeer laag.
IDL-cholesterol. VLDL en chylomicronen geven vet af aan de weefsels. Het cholesterol wat overblijft nadat een deel van het vet is afgegeven wordt IDL genoemd. Wanneer de weefsels veel vet uit het VLDL halen, blijft er weinig IDL over. Uit het IDL wordt door de lever het slechte LDL-cholesterol gemaakt. Tijdens inspanning (sporten en bewegen) halen de spieren veel vet uit het VLDL. Er kan dan weinig LDL worden gevormd.
LDL-cholesterol. Het totale cholesterolgehalte van het bloed bestaat voor 60 tot 80% uit LDL. Wanneer door de spieren en het vetweefsel vet uit het VLDL wordt gehaald, blijft er LDL over. LDL-cholesterol wil graag binden aan de vaatwand van slagaders. Daar zorgt het voor verdikking van de vaatwand. Verdikking van de vaatwand is ongunstig, want dat kan tot hart- en vaatziekten leiden. Bewegen, buikvet en voeding spelen een rol in de hoogte van de LDL-spiegel van het bloed.
- Buikvet (abdominaal vet, appelvormige vetverdeling) geeft constant vetzuren af die door de lever worden ingebouwd in VLDL. Veel VLDL zorgt weer voor de bouwstof om LDL te maken. Mensen met veel buikvet hebben meer risico op het ontwikkelen van hoge LDL-spiegel en hebben een hoger risico op hart- en vaatziekten.
- Veel bewegen zorgt voor een verlaging van het LDL-gehalte van het bloed, omdat de bouwstof voor LDL, het VLDL wordt gebruikt. Hierdoor blijft er weinig VLDL over om LDL van te maken.
- Voeding speelt een belangrijke rol in het verlagen van de LDL-spiegel. Een voeding rijk aan onverzadigde vetzuren en arm aan verzadigde vetzuren verlaagt de LDL-spiegel en verhoogt de HDL-spiegel. Verder zorgt een matige inname van energie (calorieën), veel volkoren producten, vette vis, fruit en groente eten voor een verlaging van het LDL- en verhoging van de HDL-spiegel van het bloed.
HDL-cholesterol. HDL-cholesterol haalt cholesterol uit de vaatwanden en transporteert het cholesterol naar de lever, waar het wordt afgebroken. HDL-cholesterol heeft dus een tegenovergestelde werking van LDL-cholesterol. HDL-cholesterol heeft een preventieve werking in het ontstaan van aderverkalking en houdt dus de bloedvaten in goede conditie. Veel bewegen (sporten) veel volkoren producten, groente en fruit eten en niet roken heeft een positief effect op het HDL-cholesterolgehalte van het bloed. Ook het eten van voedingsmiddelen met veel onverzadigde vetzuren verhoogt het HDL-cholesterol.
Welke voedingsmiddelen bevatten verzadigd vet, onverzadigd vet en transvet?
Zoals eerder geschreven verhoogt verzadigd vet het LDL-cholesterol. Onverzadigd vet heeft juist een gunstig effect op het HDL-cholesterol en verlaagt het LDL-cholesterol. Regelmatig bewegen, gezond eten en niet roken heeft een vergelijkbaar gunstig effect op het HDL-cholesterol. De voeding kan naast onverzadigd en verzadigd vet ook transvet bevatten. Transvet ontstaat bij het bewerken van onverzadigde vetten. Verzadigd vet verhoogt alleen het LDL-cholesterol. Transvet heeft een nog ongunstiger effect op het cholesterol. Transvet verhoogt namelijk het LDL-cholesterol en verlaagt het gunstige HDL-cholesterol.
- Verzadigde vetzuren zitten in dierlijke producten die veel vet bevatten. Voedingsmiddelen rijk aan verzadigde vetten zijn bijvoorbeeld, vet vlees, eigeel, slagroom, volle melkproducten (kaas, volle yoghurt, kwark en melk), boter, harde margarine, cakes en koekjes.
- Onverzadigde vetzuren zitten in alle oliesoorten die vloeibaar zijn bij kamertemperatuur (bijvoorbeeld olijfolie, zonnebloemolie, vloeibare frituurolie), noten en pinda’s, pindakaas avocado. Vette vis (zalm, makreel, haring, forel) is een van de weinige dierlijke producten die veel onverzadigde vetzuren bevat.
- Transvetzuren zitten in sommige bak- en braadproducten, margarines, koekjes, donuts en sommige gefrituurde producten. Wanneer bak- en braadproducten veel transvet bevatten waarin producten worden gebakken, zal het gebakken product ook veel transvet bevatten.
Bronnen:
Ellie Whitney, Rolfes, SR,. (2008) Understanding Nutrition, Wadsworth
JF de Wijn, Hekkens, WTJM,. (1994) Fysiologie van de voeding, Bohn Stafleu en Van Loghum, Houten/Zaventum
Victor L Katch, McArdle WD, Katch FI (2011) Essentials of Exercise Physiology, Lippincott Wiliams & Wilkins, Baltimore
http://gezondheidsraad.nl/sites/default/files/2006@A06_08_3.pdf