De neurohypofysehormonen ADH en oxytocine zijn prehormonen die door de cellichamen van de magnocellulaire neuronen in de supra-optische (met name ADH) en paraventriculaire kernen (met name oxytocine) worden uitgescheiden. Deze hormonen worden in granules in de zenuwuiteinden in de neurohypofyse opgeslagen. In dit artikel worden de functies van antidiuretisch hormoon (ADH) en het hormoon oxytocine worden kort beschreven.
De eerder beschreven granules bevatten ook het eiwit neurofysine. Neurofysine is ook een deel van het prehormoon. Wanneer een zenuwimpuls uiteindelijk bij het zenuwuiteinde aankomt, worden het neurofysine en het prehormoon afgegeven aan het capillaire bloed. ADH en oxytocine zijn nanopeptiden met een vergelijkbare chemische structuur; alleen de aminozuren op plaats 3 en 8 verschillen van elkaar.
Functies van ADH
ADH reguleert de osmolaliteit van de extracellulaire vloeistof door de uitscheiding van water door de nieren te beïnvloeden. Zonder ADH zijn de verzamelbuizen en verzameltubuli van de nefronen impermeabel voor water. Hierdoor neemt de reabsorptie van water door de nefronen sterk af. De resultaten zijn een zeer grote urineproductie en een groot verlies van water. Hierdoor stijgt de osmolaliteit van de extracellulaire vloeistof. Toename van ADH stimuleert de permeabiliteit van de verzamelbuizen en verzameltubuli. Hierdoor beweegt middels osmose het water richting het peritubulaire capillaire bed. In de verzamelbuizen is de urine dus meer geconcentreerd en het volume is afgenomen. ADH-secretie is sterk afhankelijk van kleine veranderingen in de plasma-osmolaliteit. Wanneer de plasma-osmolaliteit stijgt, stijgt de ADH-secretie. Wanneer de plasma-osmolaliteit daalt, daalt de ADH-secretie. De ADH-secretie wordt gereguleerd door osmoreceptoren in de anterieure hypothalamus. De anterieure hypothalamus zendt signalen richting de supra-optische en paraventriculaire kernen. Deze osmoreceptoren hebben mogelijk ook invloed op de dorstprikkel. De ADH-secretie is afhankelijk van meerdere factoren. Toename van de plasma-osmolaliteit, hypovolumie, hypotensie, misselijkheid, pijn, stress, morfine en nicotine stimuleren de ADH-secretie. Hypervolumia, hypertensie en alcohol verlagen de ADH-secretie.
ADH heeft ook invloed op de bloeddruk. Stimulatie van de ADH-secretie door hypovolumie en/of hypotensie wordt bereikt door de stimulatie van receptoren in zowel de hoge, als lage bloeddruk regio’s van het lichaam. De hoge bloeddruk receptoren bevinden zich in de a. carotis en de aortaboog. De lage bloeddruk receptoren bevinden zich in de cardiopulmonaire circulatie. Er is minimaal een 5% daling van het bloedvolume nodig om de ADH-secretie te stimuleren. Verdere daling van de tensie en bloedvolume kan de ADH-secretie echter zeer sterk doen toenemen. Bij extreme hypotensie en hypovolumie zorgt ADH ook voor vasoconstrictie.
Functies van oxytocine
Oxytocine speelt een belangrijke rol in de melkejectie door de borstklieren. Oxytocine veroorzaakt contractie van de myo-epitheliale cellen van de alveoli van de borstklieren. Dit veroorzaakt ejectie van melk door de borstklier. De ejectie van melk wordt geïnitieerd door de stimulatie van receptoren in de tepels. Hierdoor stimuleren de neuro-endocriene cellen de oxytocinebevattende granules om oxytocine af te geven aan de bloedbaan.
Oxytocine stimuleert ook de partus. Oxytocine stimuleert de contractie van glad spierweefsel van de uterus. De gevoeligheid van deze reactie wordt vergroot door oestrogeen (de oestrogeenspiegel stijgt tijdens de zwangerschap). Tijdens de geboorte stimuleert de baby de receptoren in de cervix. Deze receptoren stimuleren op hun beurt de supra-optische en paraventriculaire kernen. Deze zenden signalen richting de hypofyse om oxytocine uit te scheiden.
Bronnen:
JE. Hall, 2006, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc
GA Thibodeau, Patton KT 2007, Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K 2007, Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings