Naast het arteriële en veneuze systeem is ook het lymfatische systeem zeer belangrijk in de handhaving van de homeostase van de inter- en interstitiële fysiologie. In dit artikel wordt ingegaan op de structuur en fysiologie van het lymfatische stelsel. Hierbij worden de volgende structureren beschreven: Initiële lymfevaten of lymfecapillairen, Precollectoren, Collectoren, Lymfekleppen, Lymfeklieren (nodi Lymphatici).
Structuur van het lymfesysteem
Het lymfesysteem bestaat uit:
• Initiële lymfevaten of lymfecapillairen
• Precollectoren
• Collectoren
• Lymfekleppen
• Lymfeklieren (nodi Lymphatici)
Initiële lymfevaten
• Initiële lymfevaten bestaan uit een cilinder van endotheelcellen (Tunica Intima) welke een groter en onregelmatiger lumen hebben dan bloedcappilairen; het endotheel is voorzien van cytoplasma; basale membraan is onderbroken; de intercellulaire verbindingen zijn groter.
• Er bestaan zonulae occludentes en zonulae adhaerentes.
• De endotheelcellen zijn verbonden met het bindweefsel.
• De Lymfecapillairen zijn niet geïnnerveerd.
• Voorstuwing door spiercontracties en polsdruk en het bewegen van weefsels en de aanzuigende werking van het rechter atrium/ventrikel.
Precollectoren
• Basisstructuur als Lymfecapillairen, maar het binnenste cilinder endotheelcellen is bedekt met een laag bindweefsel voorzien van elastische elementen glad spierweefsel.
• In de precollectoren bestaan contracties van de spiercellen in het lymphagion (=deel tussen twee kleppen). De spiercellen zijn wel geïnnerveerd.
• Meer zonulae adhaerentes en zonulae occludentes dan open verbindingen.
Collectoren
• Collectoren bestaan evenals de arterie en vene uit drie lagen (Tunica Intima, Tunica Media en Tunica Adventitia).
• Tunica Intima is longitudinaal georiënteerd.
• Tunica Media is cirkelvormig.
• Tunica Adventitia is min of meer los; verloopt parallel aan de lengte-as en gaat over in het vet cq. Bindweefsel.
• Efferente collectoren zijn minder talrijk.
• Collectoren hebben een autonome musculatuur.
Lymfekleppen
• Zijn vergelijkbaar met kleppen in het veneuze systeem.
• De insnoeringen in het lymfesysteem wordt veroorzaakt door de lymfekleppen.
• De kleppen bestaan uit bladachtige endotheelcellen die afkomstig zijn van twee halve vaten.
• Vormen een geheel met de Tunica Intima
• Hebben geen gladde spiercellen, maar wel filamenten.
Lymfeklieren
• Grootte tussen de 1 mm en 2,5 cm..
• Bestaan uit een kapsel die aan het vetweefsel gehecht is.
• Afferente vaten dringen de klier langs de convexe zijde binnen.
• Efferente vaten verlaten de klier ter hoogte van de hilus en zorgen voor de afvoer van de lymfe.
• In de marginale/subcapsulaire sinus bevinden zich lymfocyten/macrofagen. In de lymfeklieren wordt dus de lymfe gezuiverd. Daarna gaat de lymfe naar de medullaire sinus en via de sinus naar de efferente vaten.
• Er bestaan twee typen cellen te weten: reticulaire cellen die voor fagocytose zorgen en lymfoïde cellen die immunologische geheugen bezitten.
Fysiologie van het lymfesysteem
De Netto Filtratie Druk (NFP) wordt bepaald door de Netto Hydrostatische Druk (NHP) en de Netto Colloïd Osmotische Druk (NCOP).
De mate van filtratie van vloeistof met daarin opgeloste stoffen neemt geleidelijk af als bloed zich door het capillair stroomt. De NHP is het verschil tussen:
• Bloed Hydrostatische Druk (BHP) welke varieert van 35 mmHg aan het begin van een capillair en 18 mmHg aan het einde van een capillair.
• En hydrostatische druk van de Interstitiële vloeistof (IHP). Metingen van de IHP laten waarden zien van +6 mmHg in de hersenen en –6 mmHg in subcutane weefsels. Een positieve IHP werkt BHP tegen en een negatieve IHP werkt met de BHP mee en additionele vloeistof en opgeloste stoffen worden aldus aangezogen vanuit het bloed.
De Netto Colloïd Osmotische Druk (NCOP) trekt vloeistof met opgeloste stoffen het bloedvat in. De NCOP is het verschil tussen:
• Bloed Colloïd Osmotische Druk (BCOP) die ongeveer 25 mmHg is en
• Interstitiële Vloeistof Colloïd Osmotische Druk (IFCOP). De IFCOP is even variabel en laag als de IHP, daar de interstitiële vloeistof verwaarloosbare hoeveelheden eiwitten in suspensie bevat. De IFCOP varieert tussen de 0 en 5 mmHg.
De volgende berekeningen moeten nu duidelijk zijn:
• NFP=(BHP-IHP)-(BCOP-IFCOP). Bij het begin van een capillair dus: NFP=(35-0)-(25-0)=10 mmHg. Door de positieve waarde moet het duidelijk zijn dat er vloeistof met opgeloste stoffen uittreedt.
• Aan het einde van een capillair is de NFP=(18-0)-(25-0)= -7 mmHG. Door de negatieve waarde moet het duidelijk zijn dat het capillair nu juist vloeistof met opgeloste stoffen aanzuigt.
Aan voorgaande berekeningen is te zien dat de filtratie groter is dan de reabsorptie. Van de ongeveer 24 liter gefiltreerd vocht wordt ongeveer 85% resorbeert. De rest (3,6 liter) vloeit door de weefsels de lymfatische vaten in en uiteindelijk weer de Vena Cave Inferior et Superior in.
Oorzaken van Oedeem
Als de BHP stijgt en/of de BCOP daalt, treedt relatief meer vloedstof met opgeloste stoffen uit bloed en hoopt op. Het gevolg is oedeem. Oedeem kan de volgende oorzaken hebben:
• Een beschadigd capillair, hierdoor kunnen plasma-eiwitten (vooral Albumine normaal 35-45 g/l bloed) het bloedvat verlaten en vocht aantrekken
• Weefselbeschadigingen; hierdoor komen bradykinine, histamine (uit mestcellen) en prostaglandine vrij, welke het bloedvat meer doorlaatbaar maken voor vloeistof en opgeloste stoffen.
• Tijdens hongeren daalt het aanbod van eiwit aan de lever, waardoor de lever niet in staat wordt gesteld om albumine te synthetiseren en dus de Colloïd Osmotische Druk van het bloed daalt.
• Te hoge bloeddruk, waardoor er meer bloedplasma wordt uitgeperst dan interstitiële vloeistof wordt aangezogen.
• Decompensatio Cordis rechts heeft perifere oedeem tot gevolg. Decompensatio Cordis links heeft longoedeem tot gevolg.
• Blokkade of dissectie van lymfeweefsel.
• Trombose.
• Niet goed functionerende nieren, waardoor er te weinig vocht door de nieren wordt uitgescheiden.
Bronnen:
JE. Hall, 2006, Pocket Companion to Textbook of Medical Physiology, Elsevier Inc