Te is nooit goed. Nou behalve tehuis, tevreden en Tupperware. Tupperware heeft een ware revolutie in meal preppen veroorzaakt. De handig in elkaar passende kunststof bakjes die ook nog eens tegen een stootje kunnen en makkelijk afwasbaar zijn, hebben ervoor gezorgd dat je als fitnesser eenvoudig voor een hele week je maaltijden kan preppen. Maar we dwalen af ‘te’ is dus meestal niet goed. Zo ook met insuline, het hormoon dat verzadigingsgevoel, afname van het hongergevoel, spieropbouw, opbouw van glycogeenvoorraden, daling van de bloedglucosespiegel en vetopbouw stimuleert en vetafbraak remt. Teveel insuline in het bloed, oftewel hyperinsulinemie is niet goed. Maar wanneer spreek je eigenlijk van hyperinsulinemie en betekent dat automatisch dat insulinepieken niet goed zijn? Er kunnen namelijk insulinepieken voorkomen zonder dat er sprake is van hyperinsulinemie en er kan sprake zijn van hyperinsulinemie in afwezigheid van insulinepieken. Wil je daar meer over weten, lees dan verder. Naast dat we bespreken wat hyperinsulinemie is, gaan we in op oorzaken en de behandeling van hyperinsulinemie.
Wat is hyperinsulinemie?
Insuline wordt door de beta-cellen van de Eilandjes van Langerhans in de alvleesklier ONDER ANDERE (EN DAT ZEGGEN WE NADRUKKELIJK) uitgescheiden als reactie op een stijgende bloedglucosespiegel. Ook stimuleert insuline de aminozuuropname van cellen uit het bloed en zwengelt het de opbouw van eiwitten uit aminozuren aan. Ook stimuleert insuline de opbouw van vet (lipogenese) en remt het de vetafbraak (lipolyse). De bekendste functie van insuline is echter het verlagen van de bloedglucosespiegel. Insuline verlaagt de bloedglucosespiegel door met name de lever-, spier- en vetcellen te stimuleren om glucose uit het bloed op te nemen en de opbouw van glycogeen uit glucose (glycogenese) in de lever en spierweefsel te stimuleren en gelijktijdig de afbraak van glycogeen tot glucose (glycogenolyse) en de nieuwvorming van glucose uit aminozuren, lactaat en glycerol (gluconeogenese) om zodoende de glucoseproductie van de lever te remmen. Insuline is dus een essentieel hormoon in het verlagen van de bloedglucosespiegel. Er is sprake van hyperinsulinemie wanneer er een grotere hoeveelheid insuline in je bloed zit dan als normaal wordt beschouwd (wat normaal is gaan we later uitgebreid op in).
Hyperinsulinemie wordt door insulineresistentie veroorzaakt. Wanneer er sprake is van insulineresistentie reageren je spier-, vet- en levercellen niet zoals ze zouden moeten op insuline. De spier-, vet- en levercellen nemen wanneer er sprake is van insulineresistentie onvoldoende glucose uit het bloed op als reactie op insuline. Omdat hoge bloedglucosespiegels ongezond zijn, gaat de alvleesklier meer insuline produceren om toch voldoende glucose uit het bloed de cellen in te krijgen. De ontwikkeling van insulineresistentie verhoogt dus de insulineproductie (hyperinsulinemie), zodat je lichaam toch de bloedglucosespiegel kan NORMALISEREN. Hyperinsulinemie is dus een normale fysiologische reactie op een abnormale situatie. Daarmee zeggen we niet dat hyperinsulinemie goed is, integendeel. Maar de oorzaak van hyperinsulinemie ligt in de insuline-ongevoeligheid van cellen.
Insulineresistentie en hyperinsulinemie kunnen uiteindelijk verergeren tot een verstoorde glucosetolerantie, prediabetes en uiteindelijk diabetes mellitus type 2. Daarnaast is hyperinsulinemie een risicofactor voor veel meer aandoeningen waar we later op ingaan.
Wat is het verschil tussen hyperinsulinemie en hyperinsulinisme?
Als er sprake is van hoge insulinespiegels en er gelijktijdig geen sprake is van insulineresistentie dan leidt dit tot een lage bloedglucosespiegel (hypoglycemie, een bloedglucosespiegel onder de 3,9 mmol/L); we noemen dit ziektebeeld hyperinsulinISME. In het geval van hyperinsulinemie door insulineresistentie veroorzaken hoge insulinespiegels geen hypoglycemie. De op hypoglycemie lijkende klachten die optreden bij een hyperinsulinemie lijken veroorzaakt te worden door de hoge insulinespiegels en/of door een snel dalende bloedglucosespiegel.
Vanwege de gelijkenis in hun namen verwarren mensen hyperinsulinemie vaak met hyperinsulinisme. Hyperinsulinisme is echter een aandoening die optreedt wanneer een persoon te veel insuline in zijn bloed heeft door een probleem met zijn alvleesklier. Dit kan een tumor zijn die overtollige insuline produceert, een zogenaamd insulinoom, of een congenitale aandoening (een aandoening waar je mee geboren bent) waarbij een genmutatie overtollige insulineproductie veroorzaakt. In tegenstelling tot hyperinsulinemie kan hyperinsulinisme wel degelijk een echte hypoglycemie met ernstige acute gevolgen veroorzaken.
Wat zijn oorzaken van hyperinsulinemie?
De oorzaak van hyperinsulinemie is insulineresistentie. Nou, duidelijk en door, toch? Nee, niet helemaal. Want insulineresistent word je niet zomaar. Er zijn verschillende risicofactoren die de kans op het ontwikkelen van insulineresistentie vergroten. De belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van insulineresistentie zijn:
- het voorkomen van diabetes mellitus type 2 in de familie;
- overgewicht, vooral abdominaal overgewicht (veel buikvet);
- een voedingspatroon dat bestaat uit veel ultrabewerkte voedingsmiddelen en weinig onbewerkte voedingsmiddelen;
- stress;
- slaapgebrek;
- roken;
- zwangerschap;
- en te weinig fysieke activiteit.
Hoe wordt hyperinsulinemie gediagnosticeerd?
De symptomen van hyperinsulinemie zijn niet overduidelijk wanneer mensen daar niet alert op zijn. Meestal wordt hyperinsulinemie ook niet als een op zichzelf staande aandoening gediagnosticeerd, maar vaak als onderdeel van zwangerschapsdiabetes, metabool syndroom, of diabetes mellitus type 2. Toch zijn er ook een aantal mogelijke specifieke kenmerken van hyperinsulinemie. Mogelijke kenmerken van hyperinsulinemie zijn:
Naast bovenstaande kenmerken heeft hyperinsulinemie ook een aantal risicofactoren die de kans op hyperinsulinemie vergroten. Bij (abdominaal) overgewicht (middelomtrek >102 cm voor mannen en >88 cm voor vrouwen), gebrek aan lichaamsbeweging en een voedingspatroon bestaande uit veel bewerkte producten neemt de kans toe op hyperinsulinemie. Naast bovenstaande risicofactoren voor het ontwikkelen van hyperinsulinemie, vergroot hyperinsulinemie zelf de kans op het metabool syndroom. Het metabool syndroom is een cluster van metabole aandoeningen, te weten:
- een triglyceridengehalte hoger, of gelijk dan 1,7 mmol/L.
- een HDL-cholestorol bij vrouwen kleiner dan 1,3 mmol/L en bij mannen kleiner dan 1,0 mmol/L.
- Een systolische bloeddruk hoger, of gelijk aan 130 mm Hg en/of een diastolische bloeddruk hoger, of gelijk aan 85 mm Hg.
- Nuchtere bloedglucose hoger, of gelijk aan 5,6 mmol/L
Als er dus sprake is van het metabool syndroom is de kans groot dat hyperinsulinemie de mogelijke veroorzaker daarvan is.
Daarnaast vergroot hyperinsulinemie de kans op een aantal ernstige aandoeningen die we later in dit bericht bespreken.
Wat betreft het beoordelen van de nuchtere bloedglucosewaarde en de wijze waarop de bloedglucosespiegel reageert na een gestandaardiseerde voedselinname kan er een OGTT worden afgenomen.
In onderstaand kader wordt uitgelegd wat een OGTT is en wat normale en afwijkende bloedglucosewaarden zijn. Wat betreft normale en afwijkende bloedglucosewaarden zijn de afkapwaarden van de ADA gebruikt. Voor de Nederlandse afkapwaarden klik hier.
Kader 1
Wat is een OGTT?
Wat is een OGTT?
Voordat een betrouwbare OGTT kan worden afgenomen, mag er in de dagen voor de test geen zware fysieke inspanning worden verricht en mag er voor en tijdens de test niet worden gerookt. Verder is het noodzakelijk voor een betrouwbare test dat mensen 8 tot 12 uren nuchter blijven en geen cafeïnehoudende dranken drinken. Tenslotte mogen er geen aanpassingen aan het dieet gedaan worden voorafgaand aan de OGTT. Bij een OGTT wordt onderzocht wat de nuchtere bloedglucosespiegel is door bloed af te nemen uit een vene (ader) in het laboratorium van het ziekenhuis. Vervolgens moet er 75 gram glucose dat is opgelost in water worden ingenomen en wordt onderzocht wat het verloop van de bloedglucosespiegel over een periode van 120, of 180 minuten. Om het verloop van de bloedglucosespiegel te bekijken, wordt er 30, 60 en 120 (en soms 180) minuten na inname van de glucosedrank bloed afgenomen uit een vene. Op basis van de nuchtere bloedglucosewaarde en/of de bloedglucosewaarde 120 minuten na inname van de glucosedrank kan men vaststellen of de nuchtere en niet nuchtere bloedglucosewaarden normaal zijn, of dat er sprake is van een gestoorde nuchtere glucosewaarde en/of gestoorde glucosetolerantie, of diabetes mellitus. In onderstaande tabel zijn de referentiewaarden voor een gestoorde nuchtere glucosewaarde en/of gestoorde glucosetolerantie, of diabetes mellitus.
* Nathan DM, Davidson MB, DeFronzo RA, Heine RJ, Henry RR, Pratley R, et al. Impaired fasting glucose and impaired glucose tolerance: implications for care. Diabetes Care. 2007;30:753–9. |
Er kan echter ook specifiek naar insulinespiegels na voedselinname worden gekeken om te beoordelen of er mogelijk sprake is hyperinsulinemie. Hiervoor kan worden gekeken naar de nuchtere insulinespiegels en de insulinespiegel tijdens een Orale Glucose Tolerantie Test (OGTT), of na de maaltijd. Bij een OGTT in combinatie met het bepalen van de insulinewaarden wordt over een periode van 2 tot 3 uren gekeken wat de bloedglucose- en insulinespiegels zijn. Het uitzetten van een insulineprofiel na een OGTT kent echter duidelijke limitaties. Zo laten zelfs onder nuchtere omstandigheden de insulinespiegels een circadiaans (een 24-uurs) ritme zien, dat ongeveer synchroon loopt met de habituele voedselinname. De insulinespiegel kan dus oplopen zonder voedselinname. Ook de anticipatie van voedselinname (lees glucosedrank) leidt al tot een stijging van insuline in het bloed. Verder neemt de incretinespiegel en dientengevolge insulinespiegel toe na inname van de glucosedrank, terwijl er nog geen sprake is glucose-absorptie. Er zit dus al insuline in het bloed, voordat er glucose in het bloed zit. De bloedglucose die toeneemt door de glucosedrank verhoogt de insulinespiegel verder. Feitelijk wordt dus niet de insulinerespons en daadwerkelijke insulineresistentie op een toename van de bloedglucosespiegel getest met een OGTT icm een insulineprofiel. Er wordt een schatting gemaakt van de insulinerespons op de glucose-inname. Dus hoewel de OGTT samen met een insulineprofiel praktische relevantie heeft, is het niet de beste test om insulineresistentie te bepalen. De beste test (de gouden standaard) om de mate van insulinegevoeligheid/insulineresistentie daadwerkelijk te METEN/BEPALEN is de euglycemische klem.
Hoe dan ook er bestaan normaalwaarden voor insuline bij een OGTT. In onderstaande tabel worden de normale insulinewaarden bij een OGTT gegeven. Deze waarden zijn ontleend van medscape. Medscape is een website die medische informatie verstrekt aan artsen en medisch wetenschappers. Echter er is nog weinig consensus over wat nu de normaalwaarden voor nuchtere insuline en na afname van de OGTT horen te zijn. Informatie uit onderstaande tabel moet dan ook niet voor zoete koek (of hartige taart) geslikt worden.
Tabel 2
Normaalwaarden insuline in micro-internationale eenheden per milliliter (mIU/L) en pmol/L
Insuline in mIU/L | pmol/L (SI-eenheden) | |
Nuchter | <25 mIU/L | <174 pmol/L |
30 minuten na glucose-inname | 30-230 mIU/L | 208-1597 pmol/L |
60 minuten na glucose-inname | 18-276 mIU/L | 125-1917 pmol/L |
120 minuten na glucose-inname | 16-166 mIU/L | 111-1153 pmol/L |
180 minuten na glucose-inname | <25 mIU/L | <174 pmol/L |
mIU/L x 6,945=pmol/L |
Mooi zul je denken die nuchtere normaalwaarden voor insuline en de insulinespiegels na inname van de glucosedrank. Maar feitelijk kun je weinig met deze normaalwaarden voor insuline, omdat enerzijds de bandbreedte erg groot is en anderzijds de waarden in bovenstaande tabel gedurende de OGTT niet goed laten zien wat een normaal verloop is voor de insulinespiegels. Verder lijken de verschillende waarden in bovenstaande tabel die voor insuline worden gegeven nogal hoog. Nuchter worden dan ook normaalwaarden voor insuline tussen de 2 en 20 mIU/L gegeven, waarbij mits er sprake is van een normale nuchtere bloedglucosespiegel een lagere insulinespiegel beter lijkt te zijn en het lichaam dus beter in staat is om de bloedglucosespiegel te regelen met weinig insuline en het lichaam dus insulinegevoeliger is. Wat betreft een normaal en mogelijk afwijkend bloedglucose- en insulineprofiel tijdens een OGTT kijken we naar onderstaande afbeelding.
Insuline- en glucoseprofielen voor de insulinegevoelige en normale glucosetolerantie subgroep (IS-NGT, onderbroken blauwe lijn, n = 708), de insulineresistente en normale glucosetolerantie subgroep (IR-NGT, doorgetrokken blauwe lijn, n = 713), gestoorde nuchtere glucose subgroep (IFG, groene lijn, n = 1380), gestoorde glucosetolerantie subgroep (IGT, paarse lijn, n = 412), en nieuw gediagnosticeerde type 2 diabetes subgroep (rode lijn, NDM, n = 106) worden weergegeven.
Figuur 1
Nuchtere en insuline- en bloedglucosespiegels gedurende een 120 minuten durende OGTT. Overgenomen uit: Wang, Q., Jokelainen, J., Auvinen, J. et al. Insulin resistance and systemic metabolic changes in oral glucose tolerance test in 5340 individuals: an interventional study. BMC Med 17, 217 (2019). https://doi.org/10.1186/s12916-019-1440-4
De onderbroken blauwe lijn stelt een groep mensen voor met een normaal bloedglucoseprofiel (nuchter en na een OGTT) en een normale (goede) insulinegevoeligheid voor. Bij deze groep mensen valt in het insulineprofiel op dat zij nuchter een lage insulinespiegel hebben; ruim onder 10 mIU/L. De insulinespiegel neemt op het tijdspunt 30 en 60 minuten snel toe er is dus een duidelijke piek te herkennen, maar blijft op deze tijdspunten ruim onder de 50 mIU/L.
De doorgetrokken blauwe lijn stelt een groep mensen voor bij wie in een eerder stadium al insulineresistentie is vastgesteld. Bij deze groep mensen valt in het insulineprofiel op dat zij nuchter een hogere insulinespiegel hebben; boven de 10 mIU/L. De insulinespiegel neemt op het tijdspunt 30 en 60 minuten snel toe er is dus een duidelijke piek te herkennen en is op deze tijdspunten ruim 100 mIU/L.
De doorgetrokken groene lijn stelt een groep mensen voor bij wie in een eerder stadium al een gestoorde nuchtere bloedglucose is vastgesteld. Bij deze groep mensen valt in het insulineprofiel op dat zij nuchter een hogere insulinespiegel hebben; boven de 10 mIU/L. De insulinespiegel neemt op het tijdspunt 60 minuten toe en de insulinepiek is minder goed te herkennen en is op dit tijdspunt ruim 100 mIU/L.
De doorgetrokken paarse lijn stelt een groep mensen voor bij wie in een eerder stadium al een gestoorde glucosetolerantie is vastgesteld. Bij deze groep mensen valt in het insulineprofiel op dat zij nuchter een hogere insulinespiegel hebben; ruim boven de 10 mIU/L. De insulinespiegel neemt gedurende de gehele meetperiode toe en de insulinepiek is minder goed te herkennen en de insulinespiegel gaat tijdens de meetperiode ruim boven de 100 mIU/L. En ondanks deze hoge insulinespiegels is het effect op de bloedglucosespiegel gering.
De doorgetrokken paarse lijn stelt een groep mensen voor bij wie in een eerder stadium al een diabetes mellitus type 2 is vastgesteld. Bij deze groep mensen valt in het insulineprofiel op dat zij nuchter een hogere insulinespiegel hebben; ruim boven de 10 mIU/L. De insulinespiegel neemt gedurende de gehele meetperiode toe en de insulinepiek is minder goed (of zelfs niet) te herkennen en de insulinespiegel gaat tijdens de meetperiode ruim boven de 100 mIU/L. En ondanks deze hoge insulinespiegels is het effect op de bloedglucosespiegel gering.
Hoewel je misschien het tegendeel verwacht, is de procentuele toename tijdens van de insulinespiegel TIJDENS DE OGTT bij de groep mensen met een NORMAAL bloedglucoseprofiel en NORMALE insulinegevoeligheid het grootst. Vanuit een relatief standpunt gezien is de insulinepiek bij deze mensen dan ook het grootst.
Daarnaast lijkt het op basis van bovenstaande grafieken dat bij de IGT- en NDM-groep de insulinespiegels na de OGTT nog lijken toe te nemen.
Een normaal (gezond) insulineprofiel kenmerkt zich dus door een lage nuchtere insulinespiegel een snelle insulinepiek na de inname van glucosedrank die vervolgens weer snel afneemt. En hoewel de insulinepiek bij metabool gezonde mensen in absolute cijfers (dus uitgedrukt in insuline in mIUM/L) stukken lager is, dan bij de IR-NGT-, IFG-, IGT en NDM-groep, neemt de insulinepiek relatief gezien het meeste toe ten opzichte van de nuchtere insulinespiegel.
Dit normale insulineprofiel is niet alleen zichtbaar bij een OGTT, maar ook na het innemen van maaltijden over een hele dag. In onderstaande afbeelding is het bloedglucose- en insulineprofiel bij mensen met een normaal gewicht en mensen met obesitas weergegeven. De drie pijlen helemaal bovenaan de figuur zijn maaltijdmomenten. De gesloten bolletjes in de figuur weerspiegelen de 24-uurs bloedglucose- en bloedinsulinespiegels van de mensen met een normaal gewicht. De open bolletjes in de figuur weerspiegelen de 24-uurs bloedglucose- en bloedinsulinespiegels van de mensen met obesitas.
Figuur 2
Insuline- en bloedglucosespiegels gedurende een dag. Overgenomen uit: Polonsky KS, Given BD, Van Cauter E. Twenty-four-hour profiles and pulsatile patterns of insulin secretion in normal and obese subjects. J Clin Invest. 1988 Feb;81(2):442-8. doi: 10.1172/JCI113339. PMID: 3276730; PMCID: PMC329589.
Het valt op dat de nuchtere insulinewaarde bij de obesen groter is (rond 20 mIU/L), dan bij de mensen met een normaal gewicht en dat de insulinepieken na de maaltijden bij de obesen groter/hoger zijn (rond de 120 mIUM/L), dan bij de mensen met een normaal gewicht (rond de 50-60 mIUM/L). Wel is bij beide groepen een duidelijke insulinepiek te herkennen. Bij de mensen met een normaal gewicht en normale insulinegevoeligheid valt op dat de nuchtere insulinewaarde rond de 10 mIU/L ligt en de insulinepiek na de maaltijd rond de 50-60 mIU/L ligt.
Daarnaast valt op dat de absolute magnitude van de insulinepiek na de maaltijd bij de obesen groter is, dan bij de mensen met normaal gewicht. Echter vanuit een relatief oogpunt gezien, is de insulinepiek ten opzichte van de nuchtere insulinespiegel bij de obesen niet groter, dan bij de mensen met normaal gewicht.
Verder valt op dat de insulinespiegel bij de obesen tussen de maaltijden niet en bij de mensen met een normaal gewicht wel helemaal teruggaat naar de beginwaarde. Hierbij moet worden opgemerkt dat de proefpersonen een dieet kregen dat werd samengesteld op basis van het lichaamsgewicht; dus 30 kcal per kilogram lichaamsgewicht en dat bestond uit respectievelijk 50, 15 en 35% koolhydraten, eiwitten en vet. Een deel van de grotere insulinerespons na de maaltijd bij de obesen kan dus verklaard worden door een grotere energie-inname. Echter de totale voedingsinname was niet twee keer zo groot bij de obesen. Een deel van de grotere insulinepiek en het niet terugkeren naar baseline insulinewaarden tussen de maaltijden kan waarschijnlijk verklaard worden door insulineresistentie.
Wanneer we naar beide studies kijken dan kunnen we zeggen dat er sprake kan zijn van een vroege postprandiale insulinepiek zonder dat er sprake is van hyperinsulinemie. Een postprandiale insulinepiek betekent dus NIET per definitie dat er sprake is van hyperinsulinemie en/of insulineresistentie. Zo zien we in de eerst besproken studie bij mensen met een normale insulinegevoeligheid een vroege insulinepiek die wat betreft absolute magnitude het kleinst is, maar relatief gezien de grootste verandering laat zien ten opzichte van de nuchtere insulinespiegel. Eenzelfde beeld zien we in de tweede besproken studie. Een vroege insulinepiek na voedselinname die snel weer daalt en waarmee met een BEPERKTE/KLEINE hoeveelheid insuline de bloedglucose snel verlaagd kan worden, lijkt te duiden op een normale bloedglucoseregulatie. En die vroege insulinepiek lijkt zelfs noodzakelijk om het hongergevoel en verzadigingsgevoel te reguleren (lees hiervoor: Insuline de ultieme slechterik, of toch niet? Deel 1, Deel 2 en Deel 3).
Verder is het belangrijk om te weten dat niet alleen koolhydraten voor insulinepieken zorgen. Eiwitten en met name zuiveleiwitten zorgen voor een even grote insulinepiek als wit brood. En ook een stevige steak zorgt voor een forsere insuline-afgifte, dan witte pasta. We raden het je trouwens af om veel geraffineerde koolhydraten te eten, maar de theorie dat geraffineerde koolhydraten afvallen onmogelijk maakt, is een sprookje. Dat bewees Professor Haub die op een twinkiedieet ruim 10 kg afviel. Waarom viel hij af? Omdat zijn energie-iname kleiner was, dan zijn energiegebruik. En om duidelijk te zijn, zijn twinkiedieet raden we ook af.
Wat zijn gevolgen van hyperinsulinemie?
Hyperinsulinemie is ongunstig voor de gezondheid en vergroot dan ook het risico op het krijgen van verschillende ziekten. Zo vergroot hyperinsulinemie de kans op het krijgen van slaapapneu, Polycysteus Ovarium Syndroom (PCOS), leververvetting, kanker, diabetes mellitus type 2, de ziekte van Alzheimer, dyslipidemie (teveel LDL en met name small dense LDL, te weinig HDL en teveel triglyceriden (TG) in het bloed) en hypertensie.
Overigens moet gezegd worden dat er een associatie is tussen hyperinsulinemie en PCOS onafhankelijk of er sprake is van overgewicht, maar het is echter onduidelijk of hyperinsulinemie PCOS veroorzaakt, of juist andersom. Het is aannemelijk dat hyperinsulinemie de menstruatiecyclus kan verstoren, maar dat is nog niet helemaal duidelijk. Afvallen zorgt er verder voor dat overgewicht afneemt, maar ook de hyperinsulinemie.Het is dus niet helemaal duidelijk hoe de relatie tussen overgewicht, hyperinsulinemie en PCOS verloopt. Wel is duidelijk dat afvallen er voor zorgt dat overgewicht afneemt, maar ook de hyperinsulinemie.
Verder vergroten diabetes mellitus type 2, dyslipidemie en hypertensie onafhankelijk van elkaar het risico op atherosclerose en uiteindelijk de kans op het krijgen van onder andere een hartinfarct, herseninfarct en etalagebenen en omdat hyperinsulinemie de kans diabetes mellitus type 2, dyslipidemie en hypertensie vergroot, lijkt hyperinsulinemie een soort superrisicofactor voor hart- en vaataandoeningen.
Behandeling van hyperinsulinemie
Omdat hyperinsulinemie het gevolg is van een verminderde insulinegevoeligheid bestaat de behandeling van hyperinsulinemie uit het verbeteren van de insulinegevoeligheid. De insulinegevoeligheid neemt toe door meer te bewegen, af te vallen, te stoppen met roken en stress te reduceren en beter te slapen.
Bewegen en insulinegevoeligheid
Het verbeteren van de insulinegevoeligheid kan onder andere door meer te bewegen. En hoewel een combinatie van krachttraining en duurtraining het meest optimaal lijkt, is het vooral belangrijk dat een beweegvorm wordt gekozen die iemand leuk vindt en daardoor makkelijker vol kan houden. Ook wordt bewegen makkelijker als het een onderdeel van is van de dagelijkse routine. Ga bijvoorbeeld met de fiets een boodschap doen. Maar hoe kan bewegen de insulinegevoeligheid vergroten? We leggen het uit. Door bewegen moeten spieren samentrekken en daar hebben spieren energie voor nodig. Deze energie wordt geleverd door glucose uit het bloed te halen en te verbranden. Tijdens bewegen kunnen de spieren zonder hulp van insuline glucose uit het bloed halen, waardoor er dus minder insuline nodig is om glucose vanuit het bloed de spieren in te krijgen.
Verder zorgt bewegen voor een betere doorbloeding van spieren en hierdoor kan glucose zich beter verplaatsen vanuit het bloed beter de spiercel in. Deze verbeterde spierdoorbloeding houdt ook nog een tijd na het bewegen aan, waardoor ook nog na het sporten er glucose vanuit het bloed de spiercel in kan.
Verder zit er in de spieren en de lever een glucosevoorraad die glycogeen wordt genoemd. Tijdens bewegen wordt een deel van de glycogeenvoorraad verbrand en na bewegen wil het lichaam dit graag snel en efficiënt aanvullen. Om de glycogeenvoorraad aan te vullen verplaatsen een soort glucosetransporters in de spier- en levercel naar het celoppervlak (voor de nerds: dit wordt GLUT-4- en GLUT-2-translocase genoemd). Deze glucosetransporters heten overigens GLUT-4 in de spieren en GLUT-2 in lever. Als er meer GLUT op het celoppervlak van spier- en levercellen zit, kan er met minder insuline meer glucose de cel in worden getransporteerd.
Tenslotte zorgt bewegen dat de spier zich aanpast aan de inspanning. Door krachttraining wordt de spier dikker en sterker en door duurtraining worden er onder andere meer mitochondriën en bloedvaten gevormd. Deze aanpassingen kosten energie. En je raadt het al; glucose kan deze energie leveren. Gecombineerd zorgen dus een betere spierdoorbloeding tijdens en na het sporten, GLUT-4- en GLUT-2-translocase en spierherstel voor een toename van de insulinegevoeligheid en dus afname van de insulineresistentie en hyperinsulinemie.
Afvallen en insulinegevoeligheid
Ook afvallen en dan vooral een afname van het buikvet zorgt voor een verbetering van de insulinegevoeligheid. Buikvet is namelijk op verschillende manieren een risicofactor voor insulineresistentie.
Buikvet produceert bepaalde hormonen en ontstekingsfactoren (adipokines en cytokines) die er voor zorgen dat insuline minder goed werken. Ook produceert buikvet een grote hoeveelheid vrije vetzuren. Deze vrije vetzuren komen uiteindelijk in de spieren en lever terecht, waar ze de werking van insuline beperken. Bewegen (dat zijn we vergeten te schrijven) zorgt er ook voor dat vet opgeslagen in de spieren wordt verbrand en daardoor neemt de insulinegevoeligheid ook toe.
Tenslotte produceert buikvet ontstekingsbevorderende stoffen, waardoor een zogenaamde laaggradige ontsteking ontstaat. Deze laaggradige ontsteking veroorzaakt ook inulineresistentie. Door buikvet te verliezen, kan dus de insulinegevoeligheid verbeteren. En hoe kan buikvet verdwijnen? Inderdaad door in een negatieve energiebalans te komen; meer energie gebruiken, dan innemen. En dat kan door meer energie te gebruiken door meer te bewegen (hoewel het effect daarvan beperkt is) en door een energiebeperkt dieet te volgen. Die energiebeperking kan plaatsvinden door het volgen van een koolhydraatbeperkt dieet, ketogeen dieet, intermittent fasting (IF), time restricted feeding (TRF), of regulier energiebeperkt dieet. Bij de dieetadvisering lijkt het belangrijk aan te sluiten bij de voorkeuren van de client en te zorgen voor volwaardigheid van het voedingspatroon en niet vast te houden aan je eigen dogmatische overtuigingen. Volgens de zelfdeterminatietheorie vergroot immers het vertrouwen in een bepaalde dieetaanpak de effectiviteit van dat dieet, zelfs als deze op basis van fysiologische gronden niet superieur is. Geloven dat een dieet werkt, erin vertrouwen dat een dieet volgehouden kan worden en het gevoel dat iemand zich gesteund voelt door mensen die hetzelfde dieet volgen en een omgeving die ons in raad en daad steunt, vergroot het dieetsucces. Daarom, als een client overtuigd is van de effectiviteit van een bepaald dieet, kan het zinvol zijn om daar in mee te gaan, mits het dieet volwaardig is. En mocht het dieet niet volwaardig zijn, dan is het je taak als deskundige om aanpassingen voor te stellen die passen binnen de wensen van de client en die het dieet volwaardig maken. Gedurende de dieetbegeleiding van je cliënt is het zinvol om een meer genuanceerd begrip van voeding bij te brengen om zodoende het gedragsrepertoire van je cliënt uit te breiden.
Roken en insulinegevoeligheid
Roken zorgt net als een buikvet voor een ontstekingsreactie, waardoor insuline minder effectief werkt. Ook vermindert roken de doorbloeding van veel weefsels waaronder de spieren. Aangezien in de spieren veel glucose kan worden opgeslagen, heeft roken een groot effect op het glucosetransport vanuit de bloedbaan naar de spieren. Verder kan roken tot een soort stressreactie leiden waardoor insuline minder goed zijn werk kan doen. Stoppen met roken verbetert dus de insulinegevoeligheid.
Stress en slaap en insulinegevoeligheid
Hoe stress en slechte slaap de insulinegevoeligheid verminderen is complex en voor een groot deel nog onduidelijk (in ieder geval voor ons). Stressreductie en beter slapen verbetert in ieder geval de insulinegevoeligheid.