BMI, of nie?

Wie kent het nie, de BMI? Uitgevonden door de Belg Lambert Adolphe Jacques Quetelet (onthoud die naam voor 2 voor 12) en lange tijd bekend onder de naam Quetelet Index (QI). Begeleid je fysiek getrainde mensen (met name krachtsporters), dan is de BMI een ongeschikte methode om iets zinnigs te zeggen over de lichaamssamenstelling van je atleet, maar wel een geschikte methode om iets onzinnigs te zeggen over de lichaamssamenstelling van je atleet. Dat neemt niet weg dat de BMI mogelijk wel een geschikt middel is om een inschatting te maken van de metabole gezondheid van groepen mensen. Toch bestaat er hier ook discussie of de BMI een geschikte methode is om de metabole gezondheid van niet-sporters in te kunnen schatten. Zo lijkt het dat mensen veel vetmassa kunnen hebben en toch fit kunnen zijn (een goede metabole gezondheid hebben) en dat de BMI daar geen goed uitsluitsel over geeft. Maar in hoeverre gaat deze vlieger op? In hoeverre kun je dus op basis van de BMI iets zinnigs zeggen over de metabole gezondheid? Daar geeft een in mei gepubliceerde 2023 observationele studie TEN DELE antwoord op. Wij bespreken kort de opzet en resultaten van de studie, maar vooral ook of de resultaten iets voor je professioneel handelen zouden kunnen betekenen.

Wat hebben de onderzoekers gedaan?

Van ruim 14.000 personen werd de BMI en vijf criteria van het metabool syndroom gemeten, te weten:

  1. een triglyceridengehalte hoger, of gelijk dan 1,7 mmol/L.
  1. een HDL-cholestorol bij vrouwen kleiner dan 1,3 mmol/L en bij mannen kleiner dan 1,0 mmol/L.
  1. Een systolische bloeddruk hoger, of gelijk aan 130 mm Hg en/of een diastolische bloeddruk hoger, of gelijk aan 85 mm Hg.
  2. Nuchtere bloedglucose hoger, of gelijk aan 6,1 mmol/L.
  3. Middelomtrek werd vergelen met de afkapwaarden van de US Adult Treatment Panel: >102 cm voor mannen en >88 cm voor vrouwen en International Diabetes Federation ≥94 cm voor mannen en ≥80 cm voor vrouwen.

Vervolgens werd bekeken in hoeverre er een correlatie bestond tussen de BMI en de prevalentie van één, of meer van bovenstaande criteria van het metabool syndroom. Het is hierbij belangrijk om te noemen dat een correlatie alleen aantoont dat er een relatie bestaat tussen twee variabelen, maar NIET en we benoemen nog maar eens uitdrukkelijk NIET dat er een causaal verband bestaat tussen twee variabelen. De onderzoekers corrigeerden hun dataset wel voor leeftijd, maar niet voor andere belangrijke andere factoren die invloed kunnen hebben op het prevalent zijn één, of meerdere criteria van het metabool syndroom. Zo werd er niet gekeken naar rookgedrag, voedingsgedrag, alcoholinname en fysieke activiteit van hun populatie. Het zou dus best kunnen zijn dat mensen met een hogere BMI doorgaans vaker roker en minder fysiek actief zijn en dat juist roken en minder bewegen zorgen voor het prevalent zijn van criteria van het metabool syndroom en niet zozeer de hogere BMI.

En dan de resultaten

Opmerkelijk genoeg was bij 16% van de mensen met een BMI van 19 één, of meerdere criteria van het metabool syndroom aanwezig. Verder nam de prevalentie van één, of meerdere criteria van het metabool syndroom lineair toe naarmate de BMI toenam, waarbij hypertensie het meeste voorkwam bij mannen en een te grote middelomtrek bij vrouwen. Bij een BMI groter, of gelijk aan 30 was er bij 92,5% van de populatie één, of meerdere criteria van het metabool syndroom aanwezig en vanaf een BMI van 36 was dat 99%. Hierbij zijn twee zaken belangrijk om te noemen; 1) we kunnen uit de resultaten niet goed opmaken welke criteria prevalent zijn. Het kan dus best zijn dat er sprake was van een te grote middelomtrek, maar dat er geen sprake is van een te hoge bloeddruk, bloedglucose of, afwijkend lipidenprofiel (te laag HDL en te hoog triglyceridengehalte). Daarbij moeten we wel opmerken dat wanneer er geen sprake was van een van de criteria van het metabool syndroom er wel een lineaire toename van de bloeddruk, bloedglucose, triglyceridengehalte en daling van het HDL-gehalte bij een toename van de BMI werd gezien. En 2) er is nog maar eens een keer gezegd niet gecorrigeerd voor andere leefstijlfactoren. Dus er is niet gekeken of een toenemende BMI nog steeds is gecorreleerd aan een toenemende prevalentie van criteria van het metabool syndroom wanneer mensen veel bewegen, wel/niet roken, etc. Kijken we specifiek naar de prevalentie van het metabool syndroom (iemand voldoet dan aan 3 of meer criteria van het metabool syndroom), dan had 3% van de mensen met een BMI van 25 het genoemde syndroom. Bij een BMI van 30 had 19% het metabool syndroom. Tenslotte neemt de prevalentie (van criteria) van het metabool syndroom toe bij een toenemende leeftijd.

En dus….

Op basis van deze studie lijkt de prevalentie van criteria van het metabool syndroom en de prevalentie van het metabool syndroom toe te nemen wanneer de BMI toeneemt en deze prevalentie neemt verder toe bij een toenemende leeftijd. Nogmaals belangrijk om te noemen, is dat je op basis van deze studie geen oorzakelijke verbanden mag leggen! Je kan dus niet zeggen dat een hogere BMI het metabool syndroom veroorzaakt. Maar wat moeten we nu met de BMI als meetinstrument? Je zou de BMI kunnen gebruiken als eerste screeningsinstrument om te bepalen of er bij grotere groepen mensen er een verhoogd risico bestaat voor het ontwikkelen/hebben van het metabool syndroom. Op individueel niveau kun je de BMI gebruiken, mits je het inzet met andere instrumenten zoals het bepalen van een bloeddruk, middelomtrek en natuurlijk je professionele ervaring. De BMI is geen geschikt middel om je behandeling op te sturen. Daarbij willen we opmerken dat ook zonder gewichtsverlies het cardiometabool risicoprofiel verbeterd kan worden. Bijvoorbeeld stoppen met roken, meer fysieke activiteit, zonder dat je daarbij stuurt op gewichtsverlies en matigen met alcohol hebben een gunstig effect op de metabole gezondheid.

Lees meer over de diagnostiek en behandeling van overgewicht en obesitas in de Richtlijn Overgewicht en obesitas bij volwassenen en kinderen.